Column /
Marcel Vaarmeijer: Wiedergutmachung
Mijn moeder had een haat-liefdeverhouding met Duitsland. De liefde bestond uit oude plaatjes van Franz Lehár, Robert Stolz en Marlene Dietrich, het maandelijkse tv-programma Ein abend in Wien met Marco Bakker en Christine Deutekom, en knakkende knakworstjes. ‘Die hebben ze alleen in Duitsland,’ zei mijn moeder, ‘knakworstjes die knak zeggen als je ze breekt.’
Over de haat zou ik een encyclopedie kunnen schrijven. Ik heb veel mensen gekend die een hekel hadden aan Duitsland – of “De Mof”, zoals ze in de Twentse grensstreek zowel het land als de bevolking noemden – maar mijn moeder overtrof ze allemaal. Als we op zaterdag naar de grote markt in Enschede gingen, liep ze meteen naar de viskramen en stond ze als een bezetene te vloeken en te mopperen op de Duitse klanten: ‘Kijk die stinkmoffen met hun dikke balgen en hun vette bekken. De hele week zie je ze niet en op zaterdag komen ze hier de boel uitvreten...’ Ik keek naar de mannen en zag het verschil niet tussen de Nederlandse en Duitse klanten. Voor mij waren het gewoon mensen die een stukje gebakken vis kwamen eten, voor mijn moeder waren het varkens die ze het liefst persoonlijk de grens over zou trappen.
Dat de haat met de oorlog te maken had, begreep ik al op jonge leeftijd. Mijn moeder sprak zelden over de oorlog, maar af en toe ontviel haar een bittere uitspraak over wat de Duitsers haar hadden aangedaan. Ook daarover zou ik een boek kunnen schrijven, maar dat heb ik al gedaan en er komt nog meer, naar verluidt.
Op een zonnige voorjaarsdag in 1983 besloot mijn moeder dat het tijd was voor verzoening. Niet zomaar “vergeten en vergeven”, maar een financiële compensatie in ruil voor een verbale wapenstilstand jegens de visvretende Duitsers op de markt.
Met mijn eerste auto en mijn toenmalige scharrel Claudia reden we naar Bad Bentheim, een pittoresk plaatsje een paar kilometer over de grens, waar we een middeleeuws kasteel en het lokale casino zouden bezoeken. In het casino zou mijn moeder haar financiële compensatie in ontvangst nemen. Ze had er een maand voor gespaard, ze had er vertrouwen in.
Omdat het casino nog dicht was, bezochten we een konditorei. We dronken thee en aten een homp taart waarmee het leger van Hannibal de Alpen over zou kunnen. ‘Alles is hier groot en veel,’ zei mijn moeder, terwijl ze een hapje van mijn taartpunt pikte, ‘daarom is dat volk zo dik.’ Er druppelden meer gasten binnen, ze waren niet dik en bestelden koffie met een koekje.
De weg naar het kasteel was steil en hobbelig. We gingen er uit verveling heen, het casino was nog altijd dicht. Ik liep tien meter voor mijn moeder en Claudia uit, ik had genoeg van haar gezanik. Halverwege de helling riep Claudia: ‘Kom snel, Marcel, je moeder is gevallen.’ Ik keek om en zag haar op de keien liggen. Mijn moeder viel vaak in die tijd. Ze droeg een bril met speciale glazen en ze liep harder dan de meeste vrouwen van haar leeftijd. ‘Laat dat mens maar liggen,’ riep ik, ‘die pikken we op de terugweg wel weer op.’ Claudia hielp mijn moeder overeind. Ze was ongedeerd en schreeuwde: ‘Een onmens ben je, net als je vader.’ Ik haalde mijn schouders op en liep door. In het kasteel bekeken we kanonnen, harnassen en andere kasteeldingen. Er zat een gaatje in mijn moeders broek, zei ze, en haar knie deed zeer.
Om drie uur ging het casino open. De portier verwelkomde ons hartelijk, we waren de eerste gasten. Met haar portemonnee stevig in haar handen liep mijn moeder langs de roulettetafels en de fruitmachines. Van roulette had ze geen verstand, van fruitmachines wel. Ze sleepte een hoge kruk naar een machine, klom erop en begon marken in de gleuf te stoppen. Ze had veel marken meegenomen. Soms won ze zes punten, soms tien, een enkele keer haalde ze twintig punten en riep ze met gebalde vuisten: ‘het gaat gebeuren, ik ga ze leegtrekken die zwijnen.’
Na een uur gokken stond de teller op nul en keek ze bedroefd naar haar lege portemonnee. Ik had medelijden met mijn moeder. Ze was een raar mens en bij tijd en wijle schaamde ik mij voor haar, maar die middag in het casino gunde ik haar alle geluk van de wereld.
De volgende dag maakte Claudia het uit. ‘Je bent een zak,’ zei ze. ‘Iemand die zijn moeder gewond op straat laat liggen is een zak.’
Mijn moeder at een Duits knakworstje en zei: ‘Volgende maand gaan we weer. Op een dag komt alles goed, ik weet het zeker.’
De roman Voor wie ik heb liefgehad van Marcel Vaarmeijer is op dit moment onderwerp van gesprek in een Hebban Leesclub. Ter illustratie van dit eerste deel van een romanreeks, die is gebaseerd op het leven van Vaarmeijers moeder, schrijft de auteur vier gastcolumns op Hebban. 'Wiedergutmachung' is de eerste van de serie.