Wordt vervolgd: Nathalie Revard | Edward Hendriks
Ik spuug de klodder bloed uit mijn mond. Met mijn tong ga ik voorzichtig langs mijn lippen. Ik voel een behoorlijke uitstulping. Mijn hoofd bonkt alsof ik het de avond ervoor op een zuipen heb gezet. Voorzichtig open ik mijn ogen, maar ze hebben moeite om zich te focussen. Alles is donker en wazig. En dan die geur. Vochtig en stoffig. De geur van verval.
‘Ze komt bij.’ Een fluisterende stem. Ik draai mijn hoofd naar links en naar rechts, terwijl ik vruchteloos trek aan de plastics strips waarmee ik strak aan de stoel gebonden zit. Dan zie ik eindelijk iets bewegen vanuit de ooghoek aan mijn rechterkant. Een gestalte in een groene overall, met een zwarte bivakmuts waarop een wit doodshoofd is gezeefdrukt, loopt in mijn gezichtsveld. Om zijn handen draagt hij donkergroene legerhandschoenen, zijn voeten heeft hij in legerkistjes gestoken.
De gestalte houdt stil en een paar groene ogen kijkt mij streng aan. ‘Het is tijd om te praten, Lie.’
Ik snuif. Waar haalt hij het lef vandaan om me Lie te noemen? Hij loopt verder, totdat hij recht voor me staat en slaat zijn armen over elkaar. Dan zie ik een paar meter schuin achter hem een tweede gestalte, eveneens in een groene overall, gecombineerd met een bivakmuts in camouflagekleuren.
Ik laat mijn blik zakken en zie dat ik op een ouderwetse plastic kuipstoel zit, in een industriële omgeving. Stapels bakstenen, roestige pijpleidingen, langgerekte ovens, een betonnen vloer. Een oude steenfabriek, concludeer ik. Ergens aan de Seine?
Foute boel, maar de bivakmutsen geven me in ieder geval de hoop dat ze me vroeg of laat weer vrij zullen laten.
‘Carnaval valt vroeg dit jaar,’ zeg ik. ‘Maar maak me nu weer los.’
‘Je gaat ons eerst informatie geven,’ zegt de man met de doodskopmuts. Hij lijkt bloedserieus, maar ik had al niet het idee dat dit een grap was.
Ik vloek binnensmonds. ‘Gaat dit over Latevsky?’
Doodskop fluit tussen zijn tanden door. ‘Bingo.’
Ik vloek nogmaals, nu hardop. ‘Voor mij is hij dood. Ik weet niets en wie jullie ook zijn, jullie hebben niets aan mij.’
‘Dat valt te bezien,’ zegt Doodskop. ‘Hij ís namelijk niet dood. We weten dat jij zijn dochter bent. En dat je alles aan hem te danken hebt.’
Het valt me op hij probeert om zijn stem te verdraaien. Nog een teken dat ze me wel weer zullen laten gaan. Alleen… wat willen ze? ‘Alles aan hem te danken? Ik heb het allemaal zelf gedaan, ondanks Latevsky.’
Mijn gijzelnemer loopt ongeduldig heen en weer, terwijl zijn collega met de camouflagemuts zijn hoofd schuin houdt en van een afstandje bewegingsloos en met de armen op zijn rug toekijkt.
Oh, mon Dieu. Ik hap naar adem als Sara door mijn hoofd schiet. ‘Waar is ze? Wat hebben jullie met haar gedaan?’
Doodskop en Camouflage wisselen blikken uit. Dan draait de eerste zich weer naar mij. ‘Heb je het over je dochter?’
‘Waar is ze, verdomme?’
‘Luister. Het gaat ons niet om haar, het gaat ons om je vader. We weten dat hij een groot netwerk heeft en vanuit de bak nog steeds aan alle touwtjes trekt. We weten ook dat jij er van profiteert. Zowel privé als in je loopbaan. Als je dat geheim wilt houden, dan ga je ons nu alles over hem vertellen.’
‘Ik weet niks over hem en ik wil het niet weten ook. Geloof me als ik zeg dat ik hem net zo lief dood heb als jullie.’
‘Je liegt. We kunnen je dochter alsnog ophalen, Lie. Wil je het zo spelen?’
Sara is een pientere, oplettende meid. Met een beetje geluk heeft ze inmiddels iemand gewaarschuwd dat haar moeder zonder briefje achter te laten is verdwenen. Zonder haar trouwe Sig bij zich te steken… Misschien gebruikt ze zelfs de app waarop we elkaars locatie via gps kunnen zien en ziet ze dat haar moeder op dit moment ergens op een verlaten industrieterrein in de banlieue verblijft… Als mijn telefoon hier tenminste ook ergens is.
‘Van Sara blijf je af. Sara en Lizzy, dat is de enige familie die ik heb.’
‘Wie is Lizzy?’
‘Mijn groene leguaan.’
Doodskop kijkt me spottend aan met zijn indringende ogen. ‘Ça va bien. Zoals je wilt, Lie. Als je maar meewerkt. Want wij weten dingen over jou die niet alleen je carrière kunnen beëindigen, maar die je zelfs in de bak kunnen doen belanden. Hoe lijkt je dat? Samen met die ouwe in de nor?’
‘Je weet niks over mij.’
‘O nee? Hmm. Wacht dacht je van een paarse Porsche 911 Turbo uit 1980?’
Fuck, denk ik. ‘Wat is daarmee?’
‘Die is in showroomconditie.’
‘Ik ben een autoliefhebber. Nou en?’
Doodskop plukt quasi-geïnteresseerd aan de vingers van zijn linkerhandschoen. ‘Ik heb eens wat onderzoek gedaan naar de straatwaarde van zo’n exemplaar. Voor minder dan negentig mille gaan ze niet van de hand.’
Ik haal mijn schouders op. ‘So what?’
De bivakmuts lacht. ‘Dat is veel geld voor een flic. Te veel geld, als je het mij vraagt.’
‘Jou wordt helemaal niks gevraagd, lul.’ Ik spuug voor zijn schoenen op de grond. ‘Maak me verdomme los. Weet je wel dat ik word verwacht voor een GIGN-klus? Als ik niet op kom dagen, breekt de pleuris uit.’
‘O ja, Lie? Ik denk dat de enige pleuris die dan uitbreekt, is dat jij op straat wordt gezet. Oneervol ontslag wegens plichtsverzuim.’
‘Ik weet niet of je het weet, slimmerik. Maar jij bent degene die mij hebt ontvoerd en die daar de volle honderd procent verantwoordelijkheid voor draagt.’
Doodskop lacht zijn tanden bloot, over de gehele breedte van het mondgat in de bivakmuts. ‘Daarover zul jij geen woord kunnen zeggen, want dan wordt er een onderzoek ingesteld en komt alles aan het licht. Al die onderzoeken waarbij je op miraculeuze wijze hulp hebt gekregen van Latevsky. Pijnlijke zaken als Charlie Hebdo, Bataclan, de Promenade des Anglais in Nice. Nog afgezien van die uitermate onprofessionele affaire met Eric. Weet je, Lie? Jean-Luc heeft een broertje dood aan corrupte agenten.’
Hoe weten ze dat allemaal, verdomme?
Vanuit het niets schiet Doodskop naar voren en grijpt me bij de kin. Hij duwt mijn hoofd hard achterover, zodat de kuipstoel wankelt. ‘Vertel ons alles!’ sist hij.
‘Va te faire foutre…’ bijt ik hem toe. ‘Krijg de klere maar.’
Ik zie hoe hij uit wil halen met zijn vrije hand en zet me schrap voor de klap. Dan klinkt er een metalig geluid achter mij, waardoor beide mannen opschrikken.
Laat het alsjeblieft mijn collega’s zijn die me opgespoord hebben.
Geschreeuw galmt door de oude steenfabriek. Doodskop duwt de stoel met mij erin omver. Ik weet mijn hoofd nog net op tijd tegen mijn schouder te drukken, zodat het niet tegen het beton slaat, maar de pijn vlamt door de schouder die de vloer raakt. Het gestamp van zware laarzen, rennend. Liggend zie ik hoe de man met de camouflagebivakmuts iets zwarts achter zijn rug vandaan haalt. Adrenaline jaagt door mijn lichaam en ik gil dat hij een wapen heeft.
Vlak daarop knallen schoten door de fabriekshal. Geluidsgedempte schoten, besef ik, maar ze klinken tussen de bakstenen muren van deze godverlaten plek alsnog oorverdovend. Onwillekeurig knijp ik mijn ogen dicht. Als ik ze weer open, verwijderen de zware voetstappen zich achter me. Ik draai me om en zie nog net een donkere schaduw de ijzeren deur door glippen.
‘Hé! Maak me los! Kom terug!’ roep ik. ‘Lieutenant Nathalie Revard, hier! Help me!’
Ik draai mijn hoofd terug. De twee mannen met bivakmutsen liggen een eindje verderop, de armen uit elkaar, op hun rug. Bij een van hen zie ik een donkere stroom bloed over het stuk ontblote huid tussen zijn keel en de overall gutsen. Tussen twee benen in ligt een zwart pistool dat ik herken als het dienstwapen van de Gendarmerie.
Lees verder op de volgende pagina: