Wordt vervolgd: Nathalie Revard | Marelle Boersma
‘Een kleine complicatie.’ De bewaker staat tegen de zijkant van zijn celdeur geleund, waardoor hij diens gezicht niet kan zien.
‘Vertel.’ Hij legt opnieuw een stapeltje weg. Patience, het blijft een frustrerend spel.
‘Ze is ontsnapt.’
‘Hoelang nog?’
Een korte aarzeling. Dan: ‘Een half uur.’
‘Dan komt ze te laat.’ Hij mikt met kracht de kaart op tafel en staart opgetogen naar de afbeelding. Die zocht hij. Snel steekt hij hem weg.
Nathalie loopt gebukt over het erf en ziet tot haar voldoening dat het zwarte busje verdwenen is. Die sukkels hebben haar onderschat. Ze heeft nog twintig minuten. Dat kan ze alleen maar redden als ze een vervoersmiddel vindt.
Ze opent de deur van de schuur. Een fiets hangt lui tegen de muur. Ze tilt hem op en ziet de lekke band. Een fietspomp ligt als stille getuige in het stof.
Dan ziet ze hem. Een motor.
‘Beter,’ zegt ze luid. En binnen een minuut heeft ze het zware voertuig door de deuropening geduwd. Het kost haar meer tijd om de juiste handeltjes en knoppen te zoeken. Tot haar verbazing start het ding in één keer.
Met één hand duwt ze haar haren naar achteren. Geen helm. Soms moet het zoals het kan. Dan geeft ze gas.
De wind duwt tranen uit haar ogen. De kracht van de machine onder haar is net wat ze nodig heeft. Snelheid. De tijd inhalen. Dat moet lukken. Ze wil getuigen. Daarna is ze weer vrij om haar werk te doen. Al is het dan kruimeldieven oppakken in een provinciegat. Nu als de sodemieter naar haar stadje Amsterdam.
Ze neemt nauwelijks gas terug als ze de bocht doorgaat om op de snelweg te komen. Daarna gooit ze het gas open. De wind koelt haar lichaam af. Geen pak. Dus vrij spel voor de wind. Niet belangrijk. Ze jaagt de motor voort. Passeert auto’s die als slakken op een snelweg voortbewegen. Ze kent de weg. Dus voegt ze zonder aarzelen in en uit. Ze heeft geen idee of de tijd haar kan bijhouden.
De minuten vliegen voorbij terwijl ze zonder te remmen tussen auto’s door laveert. Beter. Stukken beter dan haar eigen paarse karretje.
Dan is ze er! Voor het oude kantoorpand remt ze af. Het vierkante gebouw ziet er niet uit als een bunker. Er staat een hek voor de ingang naar de parkeerkelder. Hij zal al binnen zijn. Die klootzak.
Ze hijgt alsof ze buiten adem is. Sjort de motor op de standaard en rent naar de hoofdingang.
‘Uw identiteitsbewijs graag.’ Een medewerker, die er indrukwekkender uitziet dan het hele kantoorpand bij elkaar, verspert haar de weg.
‘Ik ben Nathalie Revard. Ze wachten op me.’ Haar blik schiet naar de klok die in de hal hangt. Eén minuut voor drie. Ze heeft het gered.
‘De reden van uw bezoek?’
‘Dat zeg ik: ik moet getuigen. Ik moet me… in kamer G3 melden.’ Met haar kin wijst ze naar links waar een bewaker voor de bewuste deur staat.
De medewerker observeert haar met samengeknepen ogen. Dan pakt hij de lijst met namen.
Ze kijkt schichtig over haar schouder, scant de mensen die op straat lopen. Slechts één goedgemikt schot en ze is out. Als ze maar eenmaal binnen is…
Zijn vinger glijdt traag over het papier. ‘Ik zie niemand met…’
Als een zoeklicht glijdt haar blik door de hal. Dan haakt ze vast. De bewaker voor kamer G3. Wiebelend van het ene been op het ander. Waarom zo onrustig? De handen voor zijn kruis. Geknipper met zijn ogen. Er is iets met hem.
Na een snelle blik op de klok, loopt hij weg bij de deur. Als op commando. Weg bij de kamer, te geforceerd rustig. Het jeukende gevoel dat er iets niet klopt begint in de toppen van haar vingers. Breidt zich uit naar haar schouders. Waarom blijft hij niet op zijn post? De klok tikt de laatste minuut weg. De stilte vraagt om voorrang. De vragen rukken op in haar hoofd maar ze blijft staan waar ze is.
Dan is er een oorverdovende knal. Een steekvlam van links. De deur van kamer G3 vliegt door de hal. Dan slaat een immense drukgolf in haar gezicht. Hitte. Brokstukken. Verbazing. Complete leegte. Dan niets meer.
Lees verder op de volgende pagina: