C. Buddingh'
Cornelis Buddingh' (roepnaam: Kees) (Dordrecht, 7 augustus 1918 - aldaar, 24 november 1985) was een Nederlands dichter en prozaïst. Ook vertaalde hij uit het Engels, onder meer de toneelspelen van William Shakespeare. Hij dankt zijn bekendheid vooral aan de gedichten, De blauwbilgorgel (1943) en Pluk de Dag (1966).C. Buddingh’ werd geboren op 7 augustus 1918 in Dordrecht. Hij bezocht de HBS van 1930 tot 1935 en haalde in 1938 zijn MO-A Engels in Den Haag. Vanaf 1933 ging hij voetballen bij D.F.C. Van 1938 tot 1940 was hij in militaire dienst, eerst in Breda, later bij de regimenten wielrijders in 's-Hertogenbosch en Apeldoorn. De mobilisatie bracht hij door bij het depot in Gouda. Aan het begin van de oorlog werkte hij enige tijd in de Dordtse leeszaal. Nadat bij hem tbc was geconstateerd, werd hij van 1942 tot 1943, en later nog van 1947 tot 1949, verpleegd in Sanatorium Zonnegloren in Soest. In 1950 trouwde hij met Christina (Stientje) van Vuren. Zij kregen twee zoons, Sacha en Wiebe.
C. Buddingh’ debuteerde, na enkele publicaties in Den Gulden Winckel en Criterium, in 1941 met de bundel Het geïrriteerde lied. Daarna volgden onder andere de clandestiene bundel De laarzen der Mohicanen (1943), Twintig sonnetten (1945) en Water en Vuur (1951). In het sanatorium begon hij met het schrijven van gorgelrijmen, waarvan De blauwbilgorgel het beroemde oerrijm is. De eerste uitgave van de gorgelrijmen, inclusief de Blauwbilgorgel, vond plaats in het baldadige en surrealistische tijdschrift De Schone Zakdoek. De Gorgelrijmen zijn later in verschillende uitgaven gepubliceerd, waaronder 10 Gorgelrijmen, gedrukt in een oplage van slechts 10 exemplaren, met illustraties van Wim van Stek (1953). Nieuwe poëzie schreef hij met de bundel Lateraal (1957). West Coast (1959) en Zo is het dan ook nog weer eens een keer (1963). Een belangrijke bundel werd Deze kant boven (1965), waarin hij voor het eerst een haarscherp beeld gaf van zijn dagelijks leven. Hij werkte mee aan de tijdschriften Gard Sivik en Barbarber.
Buddingh’ verwierf een grote populariteit op poëzieavonden en werd een bekende Nederlander dankzij zijn optreden tijdens Poëzie in Carré (1966) en in het televisieprogramma Poets. In 1967 begon hij met het schrijven van wat uiteindelijk vijf delen dagboeknotities zouden worden. In 1976 kreeg hij de Jan Campertprijs voor de bundel Het houdt op met zachtjes regenen. Daarna volgden nog meer autobiografische verzen in De eerste zestig (1978), De tweede zestig (1979) en Verzen van een Dordtse Chinees (1980).
Buddingh’ werkte rond deze tijd als 'literator', en hij vertaalde veel, onder andere de The Forsyte Saga van John Galsworthy en, samen met Wiebe, A Clockwork Orange. Daarnaast schreef hij poëzie en enkele prozawerken: Misbruik wordt gestraft (1967), De avonturen van Bazip Zeehok (1969) en Daar ga je, Deibel! (1975), een toneelstuk (geschreven samen met Bert Schierbeek), een serie strips in dagbladen samen met Otto Dicke, kritieken, columns, aforismen en verschillende essaybundels, waaronder het Lexicon der Poëzie (1968). Ook stelde hij een groot aantal bloemlezingen samen.
Na 1980 – en de onverwachte aanval van Willem Frederik Hermans op zijn dagboeken – schreef hij nog een groot aantal miniaturen (prozagedichten) die werden gebundeld in o.a. Een rookwolkje voor God (1982). In 1983 ontving hij de Cestoda-prijs. Kort voor zijn overlijden verscheen een nieuwe reeks gorgelrijmen in de bundel Nieuwe gorgelrijmen (1985). Naast het schrijven maakte Buddingh’ in de jaren 70 een groot aantal collages en kastjes met surrealistische voorstellingen. Ook had hij gedurende een tiental jaren een deeltijdbaan aan het Instituut voor Vertaalkunde van de Universiteit van Amsterdam, en was hij voorzitter van uitgeverij De Bezige Bij. Op zijn zestigste verjaardag werd hij benoemd tot ereburger van Dordrecht. Op 24 november 1985 overleed C. Buddingh’ in het Gemeentelijk Ziekenhuis in Dordrecht, terwijl hij herstelde van een operatie.