Blogpost:
Bronja Hoffschlag
De verteller zwijgt
Dat veranderde toen ik op de middelbare school in de klas van meneer Schimmer belandde. Hij was een magere man met een indrukwekkende grijze snor en baard en een voorliefde voor gestreepte kabeltruien. Hij had de nette broer van mijn jeugdheld Catweazle kunnen zijn. Onze eerste ontmoeting schiep meteen een band. Ik was te vroeg, de eerste leerling in het lokaal, en betrapte hem toen hij op de vensterbank bij het open raam stiekem een shagje zat te roken. Gehaast gooide hij zijn peuk naar buiten en wapperde druk met zijn handen om de rook rond zijn hoofd te laten verdwijnen. Op dat moment won het gewicht van mijn loodzware rugzak het van mijn twaalfjarige lichtgewicht lijfje. Ik viel achterover op de grond en lag daar als een hulpeloze schildpad op mijn rug. Meneer Schimmer bevrijdde mijn armen uit de draagbanden van de rugzak en zette me weer rechtop, voordat mijn klasgenoten binnenkwamen.
Meneer Schimmer deed niet aan ‘volgens het boekje’. In plaats van saaie verhandelingen voor zich uit te neuzelen of jaartallen op te dreunen, wist hij van ieder onderwerp een fenomenale one-man-show te maken, waarin hij alle rollen op zich nam en de karakters voorzag van bijbehorende accenten en eigenaardigheden. Van Julius Caesar en Cleopatra tot Winston Churchill en Adolf Hitler, hij speelde hen allemaal met verve. Waar hij bij de eerste les aan zijn nieuwe klas nog voorzichtig werd uitgelachen om zijn bevlogenheid, hing diezelfde klas een dag later volledig aan zijn lippen, terwijl hij als Balthasar Gerards door het lokaal sprong en met een Frans accent en een denkbeeldig pistool een al even denkbeeldige Willem van Oranje te lijf ging. “Pak aan, skavuit!” Meteen daarna volgde een memorabele sterfscène vanuit het perspectief van de zojuist beschoten Willem, waarbij hij naar zijn borst greep, rochelend en in slowmotion naar de grond ging en daar met uitgestoken tong, rollende ogen en schokkende ledematen even bleef liggen voor wat extra dramatisch effect. Toen stond hij op en klopte het krijt en stof van zijn broek.
Meneer Schimmer gebruikte een boek als leidraad voor zijn lessen, maar gaf overal zijn eigen unieke invulling aan en verwees hele passages net zo gemakkelijk naar de prullenbak. “De laatste woorden van Willem van Oranje? Onzin! Later onderzoek wees uit dat hij op slag dood was.” En dan als Balthasar, met overtuigend geacteerde trots: “Die Wiellèm ‘ad keen skijn van kans.”
Soms gaf hij de opdracht een opstel te schrijven. Ik herinner me er eentje rond het thema ‘verbroedering’. Ik kreeg een tien voor mijn veertien kantjes tellende epos over het Holland Pop Festival in Kralingen in 1970. Een klasgenoot was ietwat ontdaan: “Dat is geen geschiedenis!” Meneer Schimmer reageerde nuchter: “Is het nu gaande? Nee? Dan is het geschiedenis.” En toen ronduit fanatiek: “Alles is geschiedenis!”
Meneer Schimmer leeft niet meer, ontdekte ik jaren geleden. Hij overleed in 2005, op zesenvijftigjarige leeftijd. Ik achterhaalde waar hij begraven ligt en bezocht zijn graf. Hij ligt vlakbij mijn oma. Op zijn steen staat: ‘De verteller zwijgt’. Die drie woorden ontroerden me zo dat ik moest huilen. Al die mooie verhalen die hij nog had kunnen vertellen en al die leerlingen die dat nu moesten missen, beroofd van de betovering. Nog altijd is hij de enige leraar die nog met grote regelmaat door mijn hoofd spookt, omdat iets me aan hem doet denken. Tenslotte is alles behalve ‘nu’ geschiedenis. Ik had hem graag nog eens willen spreken, niet als leraar en leerling, maar als twee geschiedenisfreaks onder elkaar. En ik had hem een exemplaar van mijn roman ‘P.I.D.’ willen geven, omdat ik weet dat hij die had kunnen waarderen. Ik had hem graag laten zien wat mijn invulling van geschiedenis inhoudt en hem willen bedanken omdat hij een vuur had aangewakkerd dat ik op de basisschool niet voor mogelijk had gehouden.
Ook tijdens het schrijven van ‘P.I.D.’ heb ik vaak aan meneer Schimmer gedacht. Ik had verhaallijnen met vaststaande historische feiten, maar de onbekende gedeelten en de dialogen moest ik zelf invullen. Ik twijfelde soms, want wie ben ik om bestaande mensen woorden in de mond te leggen? Dan zag ik in gedachten meneer Schimmer weer door de klas springen. “Wiellèm! Pak aan, skavuit!” Ik besefte dat bijzondere verhalen altijd verteld moeten worden, zelfs wanneer de verteller de blanco stukken een eigen invulling moet geven.
De verteller zwijgt, maar deze verteller nog niet.