Meer dan 5,9 miljoen beoordelingen en recensies Organiseer de boeken die je wilt lezen of gelezen hebt Het laatste boekennieuws Word gratis lid
×

Blogpost: Robert Bijman

Hoofdstuk 8 uit mijn debuut De Segrijn & Sotalia boeken 1: De Anumoria initiatie

                                                        Hoofdstuk 8 Door blinde ogen gezien

 

 

Lavanya was niet echt blind. Ze zag de wereld op haar eigen, speciale manier. Haar hersenen konden geluidsgolven en warmte omzetten in beelden. Een iel geluidje uit haar keel was vaak al genoeg om alles helder te zien. 
Haar onderlip trilde toen de globe de Grote Oceaan onthulde. Haar lichaam beefde onophoudelijk door de ijle atmosfeer van het maanstation.
Ze kon haar ogen niet van de reusachtige planeet afhouden. Tranen rolden over de gele slijmlaag van haar wangen, toen ze zich voorstelde hoe zijn krachtige handen haar gevoelige rug en billen streelden.
Ze zou er alles voor over hebben om weer de veiligheid van zijn omarmingen te ervaren. Alleen al zijn fluisteringen konden haar oncontroleerbaar over haar hele lichaam laten rillen. Ze wilde dolgraag zijn bulderende lach weer door hun slaapkamer horen galmen.
Kon ze maar verdwijnen en dicht tegen haar man aankruipen. Maar koning Azra had haar bevolen om in het belang van het volk dicht bij heer Fango te blijven. Uitgerekend bij dezelfde man die verantwoordelijk was voor de vergiftiging van haar man.

Ze rechtte haar rug. Op meerdere plaatsen knakte het kraakbeen tussen haar ruggenwervels. Met tegenzin trok ze haar handen van het koepelraam los. Moeizaam keerde ze haar geliefde de rug toe, terwijl ze haar hoofdtentakeltjes teder aaide. Ze probeerde hen gerust
te stellen, alsof ze met huisdieren te maken had. Met een stoïcijnse blik keek ze de verlaten hal in. De vele celdeuren aan beide zijden stonden keurig in het gelid. Een kreet uit haar keel liet een robotkarretje van de bediening uit de muur tevoorschijn komen. Twee vergulde mannen zaten gehurkt en waren als een Siamese tweeling op heuphoogte met elkaar versmolten. Op hun hoofden stond een dienblad met versnaperingen voor de gevangene. Toen de robot vlak voor haar voeten tot stilstand kwam pakte ze met duim en wijsvinger een pakketje dat rechtop tussen de beker en het bord stond. Ze hurkte bij de celdeur neer en plaatste het dienblad naast haar op de grond.

“Geef terug,” fluisterde ze. Het pakketje was door een van haar hoofdtentakeltjes uit haar hand gegrist en werd pesterig hoog boven haar gehouden. Na een paar keer graaien greep ze de vangarm ruw beet en trok het pakje los van de zuignapjes. Ze plaatste het voor een oranje luikje onder aan de deur.
Ze opende het luikje, schoof het pakketje de cel binnen, gevolgd door het dienblad. Ze wachtte tot ze er zeker van was dat de kroonprins het pakje had uit- gepakt. Voordat ze het luikje dicht schoof hoorde ze hoe het papier snel uit elkaar werd gescheurd. Met een tevreden glimlach stond ze op. Een duizeling dwong haar om met beide handen steun te zoeken tegen de muur.
Spastische schokbewegingen in haar ledematen volgden elkaar in rap tempo op. Heftige, oncontroleerbare stuiptrekkingen in haar torso en nek hielden tientallen seconden aan, waardoor ze op een gek geworden marionet leek. De zilveren voorwerpen aan haar brede riem rinkelden aan haar heup. Vanuit haar staartbotje schoot een pijnscheut door haar ruggengraat omhoog die eindigde tussen haar oren. Door haar vele hoofdschudden slingerden haar hoofdtentakeltjes heen en weer.

Haar epileptische aanvallen waren sinds haar aanwezigheid op de maan alleen maar heftiger geworden. De rillingen liepen over haar lichaam. Alles om haar heen werd wazig. Toch herstelde ze zich snel. Ze schudde zachtjes haar hoofd en trok haar handen van de muur los.
“Gaat het weer beetje?” Betrapt keek ze in de richting waar de hoge, galmende stem vandaan kwam.
“Zijn het de ruimtebibbers?” vroeg Fango. Ze kon alleen razendsnel met haar ogen knipperen. “Heb je vandaag je medicijnen wel ingenomen?” vroeg hij. Ze schudde haar hoofd. “Ik heb je nog zo gewaarschuwd. Je moet de kuur wel afmaken Ik beloof je dat je over een week weer helemaal beter bent.” Ze slikte iets onverteerbaars weg, draaide zich om, leunde zo nonchalant mogelijk met haar rug tegen de muur en staarde naar de vloer.
“Het laatste wat ik wil is dat mijn meest waardevolle medewerker door iets onbenulligs als de ruimteziekte niet naar behoren haar werk kan doen.”

In zeer korte tijd schoot de temperatuur zeker twintig graden omhoog in het cellencomplex van het altijd kille maanstation. Ontsteld bekeek ze de figuren die naast haar meester kwamen te staan.
Heer Toorn, de hoeder van de Prismaparel uit de verzwolgen vuurstad Eldur, stond rechts van Fango. In zijn zwartgeblakerde voorhoofd, vol vurige barstjes en gasvlammetjes, zat een gloeiende deuk waar zijn parel Iarma hoorde te zitten.
“Trek je vleugels in, verdomde briket,” siste de haaienprins tussen zijn gele tanden door. “Wil je ons allemaal levend verbranden? Weg met die ondingen. Nu!” Fango kon nog net de twee steekvlammen ontwijken die Toorn op hem afvuurde. Desondanks rook Lavanya de geur van verbrand haar.
“Weet u wel wie ik ben?” bulderde heer Toorn. Fango fronste zijn wenkbrauwen.
“Het leven zonder atmosfeer tast zo te zien bij sommigen het langetermijngeheugen aan.” Fango knipoogde naar Lavanya. Ze haalde snel haar smalle schouders op en lachte schaapachtig.
“Luistert u eens heel goed naar mij, ondankbare ovenschotel.” Met grote, verbaasde ogen keek Toorn neer op hem. “Ik weet heus wel hoelang we hebben moeten wachten op de dag dat uw dierbare parel weer in uw bezit zal komen. Maar vergeet niet hoeveel ik heb moeten doen om deze dag voor u mogelijk te maken.” De draakman sloeg nog een paar keer met zijn vlammende vleermuisvleugels, alvorens hij ze met tegenzin in zijn brede rug liet verdwijnen. Tussen de luide, heetgebakerde brullen door schraapten zijn klauwen over zijn korstige borstkas. Diepe lavastrepen bleven op de zwarte huid achter. Nadat zijn huid weer zo glad als glas was geworden zakte de temperatuur tientallen graden.

Lavanya streek met haar vingers over haar voorhoofd. Ze voelde dat haar gele parel er nog zat. Anadara tintelde onder haar vingertoppen.
Links van Fango meesmuilde Arakhsha om de vernedering van haar heetgebakerde collega. Onder haar cluster van zwarte kraaloogjes pulseerde Umetara, de Parel van Arthropolis. Boven op haar hoofd had ze een toefje groen piekhaar met een kroon van chitinestekels er omheen die scherp omhoog wezen. Ze stond op kromme stelten van benen, waarbij haar kniegewrichten als bij loopvogels naar achteren bogen.

Met een piepend geluid van haar dikke nekpantsers boog ze voorover naar Fango, terwijl haar klauwvoeten over de zilveren vloer schraapten. Ze trok haar muil open om wat te zeggen, maar Fango kapte haar met een snel handgebaar af.
“Niet nu. Ik ga eerst kijken hoe het met mijn grote vriend is.” Hij glimlachte naar Lavanya. “Is zijn magneetveld opgeheven?”
“Vanzelfsprekend.” Ze boog.
“Heel mooi. Heeft hij ook al wat te eten gekregen?” Ze knikte. “Goed zo. Ooit beschouwde ik Johan als mijn broer. Hij moet net als mijn ouders met alle respect behandeld worden.” Hij keek daarbij met een scheef oog naar heer Toorn, die luidruchtig snoof. “Hij is tenslotte de kroonprins van Anumoria.”
Fango was lang, dun en gekleed in een zilverkleurig pak met een hoge, rechtopstaande zwarte kraag. Diverse glimmende voorwerpen hingen aan een riem om zijn middel, waardoor hij op een ruimteagent leek.

Op één van zijn armbanden werd een display zichtbaar. Hij raakte het schermpje met het puntje van zijn wijsvinger aan. De deur van de cel gleed open. Zo hooghartig mogelijk schreed hij de cel binnen en verdween uit het zicht.
“Zo, is meneer eindelijk eens uit zijn stoel gekomen?” hoorde ze Fango vragen. Als antwoord vloog het bord met soep naar hem toe. Arakhsha ramde met een klauw op haar eigen display, waarna de celdeur sissend voor haar neus dicht gleed.
“Ik ga maar eens verder met het onderzoek,” zei Lavanya. Ze keek in de richting van de andere parelhoeders. Toorn gorgelde iets. De groene schorpioenspinvrouw staarde haar aan. “Het vinden van de Geode van Anu staat nog steeds hoog op Fango’s prioriteitenlijstje.” Lavanya wilde wegglippen, maar Toorn werd omgeven door een vlammenaura en sloot de doorgang af. “Het lijkt ons het beste als we je persoonlijk naar
je kamer begeleiden,” zei Arakhsha met een stem die overeen kwam met lange nagels die over een krijtbord schraapten. Lavanya voelde hoe ze overal kippenvel kreeg.
“Is dat echt nodig?” smakte ze geërgerd.
“Fango ziet misschien niet alles wat jij uitspookt hier. Maar wij hebben je in de gaten, vrouwtje.” Toorn lachte knetterend. “Er zijn regels waar je je aan hoort te houden. Ook al weet je ze elke keer weer met voeten te treden. Arakhsha blijft voor de zekerheid vandaag de hele dag bij je.”

De schorpioenspinvrouw opende sissend haar mond, waar een dikke, kleverige vlindertong uitrolde. “Dat vrije rondbanjeren van je moet maar eens aan banden worden gelegd. Je onaangekondigde bezoekjes aan Fango’s moeder begint me ook behoorlijk te irriteren. Yanna’s opstandige retoriek is mede dankzij jou tot stand gekomen. Voor je het weet mogen we niet eens meer op haar koninklijke etages komen.”
Na een ongemakkelijke stilte wees de vuurman de gang in. “Na u.”
‘Over mijn lijk,’ dacht Lavanya.
‘Dat kan geregeld worden,’ antwoordde hij in gedachten.
“Moet je me wel eerst te pakken zien te krijgen.” Haar snelle schijnbewegingen bracht de groene vrouw en de rode man van hun à propos. Vanuit stilstand sprong Lavanya flexibel tientallen meters omhoog, bleef een moment met handen en voeten aan het koepelvormige glazen plafond plakken, waarna ze er ondersteboven ervandoor ging.
“Grijp haar,” kraste Arakhsha. Toorn sloeg zijn vleugels uit en vloog achter haar aan. De gang ging over in een koepelvormige ruimte waar het reusachtige kristalpaleis van de haaien opdoemde. Lavanya dook een buizenstelsel van de luchtzuiveringsinstallatie binnen. Toorn brulde gefrustreerd. Vlak voor het driehoekige gat in de muur bleef hij klapwiekend hangen en spoog een vuurkolom achter haar aan.

Aan de andere kant van de buis kwam ze in een tweede glazen koepel terecht gevuld met lange rijen goudkleurige androïden. Ze rende over de koppen naar een ander buizenstelsel. Achter haar hoorde ze het schrapen van Toorns hete adem. De volgende koepel was een hangar die gedeeltelijk als opslagplaats werd gebruikt. Langs alle muren stonden tientallen meters hoge stellingen waar spullen onder doeken werden bewaard. In het midden van de immense ruimte stond Fango’s heremietschelpvormige schip, de Oriontilus, op zijn ranke gouden pootjes.
Vlak erachter stonden diverse magnetische Sigulls op haar te wachten. Het speedbootvormige maanvaartuig begon te gonzen toen ze haar hand op een metaal plaatje plaatste. Meteen kwam het omhoog en bleef het enkele centimeters boven de vloer hangen. De blauwe krachtveldbel verdween en Lavanya kon in de cockpit plaatsnemen. De koepel kwam weer met knetterende flitsen tevoorschijn, zodra ze de veiligheidsriemen om had gedaan. Breed lachend keek ze om naar het brandende wezen dat op haar af kwam.
‘Ik ga even een luchtje scheppen, bij wijze van spreken,’ dacht ze. Met een ruk aan de knuppel tussen haar benen kwam het schip in beweging.
‘Je weet dat het ten strengste verboden is om het station te verlaten. Deactiveer onmiddellijk je zweeftuig.’ Toen ze niet op zijn bevel reageerde rende Toorn naar een soortgelijk magnetisch voertuig. Hij wilde de aandrijving starten, maar een alarm galmde door de hangar.
Een rood licht verblindde hem. Vuurbestendige riemen bonden hem klemvast.

‘Altijd even checken of Fango je toestemming heeft gegeven, Toorn,’
dacht Lavanya.
“U bent niet geautoriseerd om de hangar te verlaten,” riep de blikkerige stem van Fango in de cockpit van Toorn. Lavanya grijnsde. “U bent aangehouden op verdenking van illegale praktijken.” Het voertuig van Toorn werd omsingeld door tientallen gouden Fangobots met hun laserwapens in de aanslag.
“En Lavanya dan?” Lavanya zweefde de hanger uit, over de grauwe wereld die ooit Anealika heette. Resten van reusachtige torens en beelden vlogen als grimmige herinneringen van een ooit florerende stad onder haar door.
Het maanstation van Fango was gebouwd op de plek waar de oerwouden van Valinar met haar flora en faunatentakels de immense stad Valsang omhelsden. De hoofdstad was het creatief kloppende hart van alle diepzeesteden van weleer. Ze zweefde geruisloos langs de vroegere kustlijn van de turquoise zee van Lunna, nu alleen nog een zee van dor, grauw zand. In de verte werden de resten van het paleis zichtbaar, nu een berg beenderen, afgebrokkelde beelden en ruïnes.
Hoe dichter ze bij de stadskern kwam, hoe nietiger ze zich begon te voelen. Daar, op het hoogste punt van de maan, kon ze ongestoord contact maken met haar koning in Anumoria.


Achterflap tekst:

Tom is al zijn hele leven bang voor water. Wanneer zijn waterfobie op zijn vijftiende plotseling verdwijnt verandert zijn leven resoluut. Hij kan de gedachten van een klasgenootje horen; krijgt door de regen een vissenhuid en er wordt een bloeddorstig oerinstinct in hem wakker.

Tijdens de zomervakantie neemt zijn vader Johan hem en zijn beste vriendin Shantea mee op zijn schip de 'Meissa'. Tijdens deze reis naar de Marianen eilanden vertelt Johan zijn zoon dat zij deel uit maken van een volk van zeemeermensen en dat ze op weg zijn naar de diepzeestad Anumoria.

Nog voordat ze veilig en wel de zeestad hebben bereikt wordt Johan ontvoerd door een haaimeerman genaamd Fango. In ruil voor Johans leven wil hij twee legendarische Prismaparels ontvangen.

Het wordt een zoektocht naar hun ware identiteit, een adembenemende wildwaterbaan en een race tegen de klok om Johan uit de wraakzuchtige kaken van een angstaanjagend familielid te redden.



Lees verder op mijn site

Reacties op: Hoofdstuk 8 uit mijn debuut De Segrijn & Sotalia boeken 1: De Anumoria initiatie