Blogpost:
Sophia Drenth
In gesprek met Jean Darvas Collignon
Ter ere van het verschijnen van de eerste Bloedwetten bronvertelling 'Zwart hart' in de reeks Splinters van Uitgeverij Quasis, had protagonist Jean Darvas Collignon mij toegezegd dat hij beschikbaar was voor een interview. Dit gesprek vond onlangs bij mij thuis plaats, onder Collignons eigen voorwaarden wel te verstaan.
‘Ze staan werkelijk te dringen met hun vragen, niet?’ merkt hij op terwijl hij aan zijn sigaartje lurkt.
Zoals van Jean Darvas Collignon verwacht mag worden, is hij er opeens. Hij staat middenin mijn werkkamer, gekleed in een lichtgrijs, op maat gemaakt kostuum. Zijn hoge hoed is van dezelfde kleur. Op het puntje van zijn neus prijkt een bril met ronde glazen van blauw glas. Zoals altijd is hij om door een ringetje te halen. Geen wonder dat hij te laat is.
‘Ik had je gevraagd om niet te roken,’ zeg ik lichtelijk geïrriteerd.
‘Weet ik.’
‘Waarom doe je het dan toch?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Zo ben ik nu eenmaal. U heeft me zo gemaakt. Klagen heeft weinig zin. Tutoyeren evenmin.’
Ik rol met mijn ogen, heb nu al spijt van dit voorgenomen interview.
‘Opvallend dat iemand met beperkte longfunctie een van haar voornaamste personages kettingroker maakt,’ merkt hij op.
‘Daar had ik niets over te vertellen. Ik schrijf op wat ik doorkrijg.’
‘Ben ik u ingeademd door een hogere macht? Meer dan een veredelde tikgeit bent u dus eigenlijk niet.’
Ik besluit van een theologische discussie af te zien. Hoewel onze mening over het goddelijke – of het gebrek daaraan – overeenkomt, zou hij het klaarspelen om toch te winnen én de discussie uren te laten voortduren. ‘Hoogst impertinent trouwens dat je jezelf tot een van mijn voornaamste personages betitelt,’ kaats ik terug.
‘Dat ben ik toch ook? Bloedwetten is niets zonder mij.’
Ik moet om de pretlichtjes in zijn ogen lachen. Hij is een expert in mensen op de kast jagen. Ook al neem je je voor er niet in te trappen, toch krijgt hij je precies waar hij je hebben wil. ‘Misschien,’ geef ik halfhartig toe. ‘Zullen we maar eens beginnen?’ vraag ik hem, terwijl ik mijn blik over mijn aantekeningen laat dwalen.
‘Waren we dan niet al begonnen?’
Ik negeer de opmerking en stel mijn eerste vraag: ‘Tevreden over het omslag van Zwart hart?’
‘Mwoch, het ziet ernaar uit dat ik het ermee moet doen. Als ik in de spiegel kijk, zie ik natuurlijk een veel betere versie staan. Toen ik net van het bloed was, had ik wat meer vlees op mijn botten, dat is waar. Nooit ben ik een knekelfestijn geweest, zoals die Rode die uw hart stal.’
‘Ben je daar nog steeds jaloers over? Dat Storm in mijn dromen opdook en niet jij?’
‘Ach, wat heet jaloers. Dergelijke emoties heb ik reeds lang achter me gelaten.’
‘Maar toch begin je er steeds weer over.’
‘Ik weet dat u op een bepaalde manier ook op mij bent gesteld. Daar zal ik het mee moeten doen.’
‘Wat weinigen begrijpen is dat je als schrijver je personages bent. Ik droomde dat ik Storm was, hoe ik gemaakt werd en daaruit is Bloedwetten ontstaan. In zekere zin ben ik hem nog steeds.’
‘Is dat wel een gezonde relatie?’
Ik snuif. ‘Ja, ik vreesde al dat dit gesprek zo zou verlopen. Wie interviewt wie?'
‘Ik hoor niets dan tegenstrijdigheden in uw verhaal. Dan is het niet verwonderlijk dat ik vragen stel. Als schrijver bent u de personen waarover u schrijft, maar tegelijkertijd heeft u niets te zeggen over hun doen en laten.’
‘Dat klopt.’
Nu mompelt hij wat. Hij steekt een nieuw sigaartje aan met het kontje van de oude. Onder mijn dwingende blik opent hij het raam, schuift de hebbedingetjes en halfdode planten opzij die op de vensterbank staan en parkeert de ene helft van zijn achterwerk erop. Hij kijkt naar buiten, naar de mensen die door de drukke winkelstraat lopen, de voorbijsnellende fietsers en het gejaagde getingel van de tram die weer eens vast staat door een dubbel geparkeerde vrachtwagen. ‘Ik begrijp niet hoe u hier kunt creëren.’
‘Je moet het doen met wat je hebt.’
‘U verdient beter. Wanneer u over schrijven praat, zie ik – los van de tegenstrijdigheden – de passie in uw ogen. Dat is mooi. Met passie doorwrocht bloed smaakt beter.’
‘Nu zit je me te vleien.’
‘Klopt, bloed is bloed. Het smaakt allemaal hetzelfde.’ Hij neemt me in zich op. ‘Ik had gedacht dat u groter zou zijn.’
‘Die hoor ik wel vaker.’
Bewaren
Lees verder op mijn site