Bij de voorbereiding van mijn roman ‘Voordat alles beter werd’ en het autobiografische ‘Rollenspel’ heb ik onder andere stapels fotoboeken doorgeploegd – uit de tijd dat we nog alle foto’s netjes in boeken plakten. Ik was opnieuw diep onder de indruk van de persoon van mijn jongste broer, Erik. Het zusje dat ik zo graag had willen hebben, maar een broertje was en naderhand toch een soort zusje bleek te zijn. Een geboren travestiet. Veel te vroeg overleden. Ik heb al beschreven hoe hij zich vanaf zijn zevende jaar bezighield met de Japanse cultuur, vooral de tekenkunst. Zo klein als hij was, nodigde hij Japanners uit om bij ons op bezoek te komen, als hij ze op straat tegenkwam, en gaf ze ons adres en telefoonnummer. Dat er zich in die 60-er jaren veel Japanners in onze buurt in Amsterdam hadden gevestigd, kwam dus goed uit. Sommigen van hen gingen inderdaad op de uitnodiging van dat kleine roodharige Nederlandse jongetje in. Ik was blij de foto te hebben teruggevonden van Erik en mij samen, hij 8 en ik 16 jaar; allebei in kimono, de mijne een geschenk van een Japanse bezoeker. Ik kan lachen en huilen tegelijk als ik hem zie.