Blogpost:
Gertie Schouwenberg
Over een existentiële crisis die er geen was
Enfin, al te vrolijk ging het er in mijn brein niet aan toe. Dus wat doe ik dan? Ik pijnig mijn hersens op zoek naar verlossing. Want in de seculiere samenleving die Nederland inmiddels is, hoef je geen antwoord van een alwetende, hogere macht te verwachten. Of schiet je er niks mee op. De respons van de oude schoolcatechismus van mijn ouders op zijn eigen vraag “Waartoe zijn wij op aarde?” geeft je als atheïst geen enkele houvast: “Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.” Lastig, als je niet in goden gelooft en (dus) ook niet in een hiernamaals.
Zelfdiagnose
Google verwijst mij met mijn zelf gediagnostiseerde existentiële crisis door naar de existentialisten onder de filosofen. In mijn boekenkast wacht Philip Stokes’ Filosofie; 100 essentiële denkers al een decennium of twee op de eerste lezing. Via Søren Kierkegaard, Friedrich Nietzsche, Edmund Husserl, Martin Heidegger, Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, kom ik uit bij Albert Camus. Naar aanleiding van de existentialistische theorie dat ons bestaan volkomen zinloos is, vraagt hij zich af: “Waarom zou ik geen zelfmoord plegen?”
Zijn antwoord daarop is voor mij echter net zomin bruikbaar als dat van de catechismus: vrijwillig de handdoek in de ring gooien zou volgens Camus “een nederlaag zijn, een ontkenning […] van de existentie van de mens”. “Het betekent”, stelt hij volgens een recensie op literair weblog Tzum, “dat je toegeeft dat je door het leven bent achterhaald of dat je het niet begrijpt.”
Nou en, dan is dat maar zo. Toch?!
Handvatten
Ik geef de goede man echter nog een kans en zoek naar betere handvatten om mijn zinloze bestaan het hoofd te bieden. In de Humanistische Canon van het Humanistisch Verbond kom ik een mooie samenvatting van het existentialisme tegen: “De mens heeft geen oorsprong en geen doel, hij moet zichzelf vormen en is volledig verantwoordelijk voor zichzelf.” Kijk, dáár kun je wat mee. ‘Maak er lekker zelf wat van’ is dus vrij vertaald de toverspreuk.
Dat moet volgens Camus “vol passie voor het leven”, verklapt Koen Schouwenburg in De Groene Amsterdammer. En let op: “Dit betreft niet de kwaliteit, maar de kwantiteit; het gaat om diversiteit, om zo veel mogelijk ervaringen opdoen, om leven in de breedte.” Ik voel een bruikbare mantra opkomen: ‘Doe elke dag iets dat je niet eerder deed’. Met Sartres stelling “Het is aan het individu om het leven te kiezen dat het denkt dat het beste is” van een boekbladzijde eerder nog vers in het geheugen, voeg ik daaraan toe: ‘… én bij jou past’.
Maar daarmee ben ik er nog steeds niet, voel ik. Elke dag iets nieuws doen, is sowieso wat te veel van het goede. Dus maak ik er ‘dag/week/maand’ – streep door wat niet van toepassing is – van. Mijn mantra lijkt ondertussen meer op een lijvig epos dan op een hapklare haiku. Bovendien heb ik helemaal geen zin om zoveel mogelijk ervaringen op te doen en gepassioneerd in de breedte te leven. Daar ben ik veel te introvert voor. Geef mij maar een comfortabele stoel en enkele intellectueel uitdagende on- of offline geschriften en je hoort mij niet klagen. Breder dan twee opengeslagen boekpagina’s of een zeventien inch laptopscherm hoeft het leven voor mij niet te zijn.
Hoe kom ik dan wél af van die vermeende existentiële crisis waarin ik me al de hele dag verdiep? Tijdens het avondeten heeft manlief een suggestie: “Je hebt je de afgelopen dagen ongans gelezen en geschreven. Ben je niet gewoon moe?”
Resultaten
Dát is het! Catechismus en Camus kunnen de kliko in. Ik ben gewoon moe. Mentaal. Dit besef levert plotseling hele nieuwe Googleresultaten op. De nooit eerder bezochte site Technisch Werken vertelt mij klip en klaar wat het probleem is: “[…] door langdurige zware belasting of frequente kortdurende belasting [kun je] bepaalde eigenschappen verliezen die verband houden met de sterkte, elasticiteit en hardheid van mentaal [gezonde hersenen]. Dit verschijnsel wordt ook wel mentaalmoeheid genoemd. Het is belangrijk dat mentaalmoeheid […] tijdig wordt geconstateerd. Wanneer dit namelijk niet gebeurt, zal mentaalmoeheid de kwaliteit van de constructie [van je bovenkamer] steeds verder aantasten.” En dat wil je natuurlijk niet.
Nu zou het overigens zo kúnnen zijn, dat ik door mijn exorbitante uitputting van dagenlang hard werken een ‘n’ teveel lees in mentaalmoeheid. Ook moet ik voor een helder tekstbegrip hier en daar wat weglaten en/of toevoegen; logisch, we verblijven tenslotte op een techneutensite. Maar de diagnose klopt als een bus! Waardoor zich als vanzelf ook de oplossing aandient. En die ligt bij mentaalmoeheid dus niet in Camus’ existentiële-crisistip om zoveel mogelijk ervaringen op te doen, maar juist in het tegenovergestelde ervan!
Praktisch als ik ben, maak ik daar meteen een handzame haikumantra van die ik hardop ga herhalen zodra ik bij mezelf weer mentaalmoeheid signaleer:
Nee, oen! Je moet niet
iets doen, je bent gewoon moe
dus geef daaraan toe
Rest mij alleen nog me daaraan te houden. Google mag weten of dat lukt.
**
Deze column verscheen ook in Nieuwe MensaBerichten.