Blogpost:
Pen Stewart
Proza Pitch 'Nanokanaries en Olifantenhersenen'
Nanokanaries en Olifantenhersenen… toen ik de titel voor mijn Paul-Harlandprijsverhaal editie 2013 bedacht, wist ik meteen een ding zeker: ik had een originele titel! Daarmee zette ik meteen de toon voor dit boek: de toon van de originaliteit.
Elk verhaal in deze bundel draagt originaliteit met zich mee. In deze bundel zijn tien verhalen opgenomen, variërend in lengte van vier tot vierentachtig pagina’s. Dat is handig: heb je veel tijd, dan lees je de novelle van vierentachtig pagina’s. Heb je weinig tijd, dan neem je een verhaal van twintig pagina’s, en heb je erg weinig tijd, dan ga je voor die paar superkorte verhalen. ‘Nanokanaries en Olifantenhersenen’ is echter meer dan een verzameling goede verhalen. Deze verhalen nemen je mee naar werelden die dan wel buiten de onze vallen, maar ze gaan stuk voor stuk over alles wat ons in deze wereld bezighoudt. Dit zijn verhalen over thema’s waar elk van ons vandaag mee geconfronteerd wordt: liefde, verlies, terrorisme, rassenhaat, religieuze strijd, de positie van de kasteloze vrouwen in India, dierenmishandeling, schaliegaswinning, discriminatie, enz.. Stuk voor stuk doen deze verhalen je nadenken, bieden ze andere, soms onverwachte beelden op zaken waar je misschien niet eerder bij stilstond.
Achterflaptekst:
‘Nanokanaries en olifantenhersenen’ neemt je mee van onze wereld naar de verste uithoeken van je verbeelding. Reis van een angstaanjagende, futuristische versie van Europa, naar de diepe wouden van India. Maak een wonderbaarlijke ontdekkingstocht in het brein van een hersendode, en ontdek een macabere versie van Wonderland in nazi-Duitsland. Volg een vreemde terrorist tijdens zijn laatste uren, en een menselijk huisdier op een verre planeet. Kijk wat er gebeurt wanneer mensen de gave van communicatie dreigen kwijt te raken, of wanneer een groep rebellen op zoek gaat naar mentale zuiverheid…
Fragmenten:
Nanokanaries en Olifantenhersenen
Eerst dacht ik dat ik je hele zijn kon vangen in de hersenen van een dolfijn. Dat experiment was gedoemd te mislukken. De gedupliceerde hersenen waren niet sterk genoeg om het hele zijn van een mens te bevatten. Dan maar een ander dier genomen. Een giraf? Misschien eerder een leeuwin, want dat vond ik bij je persoonlijkheid passen. En ondertussen, liefste, glipte je steeds verder uit mijn handen. Weg, je dreigde voorgoed van me weg te gaan! En toen kwam ik op het idee de olifant te gebruiken… Niemand had ooit gedacht dat de olifant zou werken, laat staan wat de gevolgen zouden zijn. Maar misschien, ja, misschien moet ik je eerst vertellen over de gaslekken, om je geheugen op te frissen. Het kost nu eenmaal tijd om te wennen aan je nieuwe denken.
De Distortiaanse linie
De lucht brandde even hard in mijn keel als de zon op mijn huid. Niet dat ik daar iets aan kon doen. Ondanks het winterseizoen was het ongeveer veertig graden en gortdroog in het Amsterdamse Vondelpark.
Het parkgroen was al eeuwen verdwenen en het restant lag er nu als een zinderende zandvlakte bij. Samen met honderden andere stofsleuvers stond ik opeengepakt te luisteren naar de toespraak van Generaal Horst.
‘En zo geeft de stadstaat Amsterdam elk jaar een unieke kans aan de bewoners van de stofsleuven! Als jullie erin slagen water uit Distortia te roven, dan zullen jullie als helden ontvangen worden, Amsterdamse burgerrechten krijgen en je plaats in ons stadsleger veroveren! Amsterdammers zijn krijgers, ze vechten voor hun god tot de dood indien nodig! Zijn jullie bereid voor ons te vechten? Zijn jullie bereid ons te helpen Distortia en hun valse, op leugens gestoelde godsdienst te verslaan?’
De massa joelde instemmend en omarmde daarmee Generaal Horsts gezwets over de heilige strijd gretig. Het was ook wel een mooie belofte, zo een die glansde met een aureool van glorie. De sublieme overwinning op een rotleven. Je hele leven als arme straatrat in de stofsleuven doorbrengen, en dan een heldendaad verrichten waardoor je de kans kreeg om onze Ene God te dienen, zijn boodschap te verspreiden. We stonden hier met duizenden bijeen. Sommigen wel zestig jaar oud, anderen twintig of achttien, zoals Peskar en ik. Die duizenden avonturiers, armen, wezen, dieven en verstotenen, waren bereid het inschrijfgeld te betalen dat voor deze missie gevraagd werd, hoe arm ze ook waren. Alles voor eer en glorie van zowel mens, als de Ene God.
‘Je bent gek, O’Mallaghan,’ zei de spierbundel naast me, zo zacht dat enkel ik het kon horen.
Ik veegde het zweet van mijn voorhoofd en wierp een blik opzij. Druppeltjes liepen uit Peskars haar over zijn stierennek en een spiertje in zijn wang trok. Zijn gestolen robotarm hing zwaar aan zijn rechterkant, zo erg dat hij er een beetje scheef van naar links ging staan om in evenwicht te zijn. Zijn halflange haar was kletsnat, de huid eronder roodbruin. Als we hier nog lang moesten blijven staan, zouden we als gekookte woestijnschorpioenen naar huis gaan, maar deze dag was te belangrijk om te missen. ‘Het is onze enige kans, maat,’ zei ik. ‘Wil je misschien je hele leven in die loods blijven hokken met je zuster?’ Ik keek hem niet aan, maar ik hoorde hem wel snuiven.
‘De heilige strijd? Je meent het. Ik zeg het, we zouden beter een goede fles kraken en onze volgende klus bespreken.’
De klus. Ja, de klus, zo noemde Peskar het altijd. ‘Als we die klussen tot een goed einde kunnen brengen, dan kunnen we dit ook,’ zei ik, ‘en dan hoeven we ons leven niet meer op het spel te zetten, dan zitten we goed.’ Peskar schudde gewoon zijn hoofd en daarna volgden we samen de uitleg van de Generaal. Hij was ondertussen aan de praktische regelingen gekomen en de eerste mensen kwamen naar voren om zich in te schrijven. Langzaam schuifelden we mee met de massa. De zon brandde, de woestijnwind sloeg warm in onze gezichten. Mijn gedachten gleden even naar tante Em en oom Carl. Handelaars in hart en nieren, ook al leefden ze als stofsleuvers in de opgedroogde grachten. Wat zouden ze ervan vinden als ze wisten dat ik hier was? Of nog beter, wat als ik hier slaagde en terugkeerde? Ik zag het zo al voor me als ze mijn gezicht toch weer zouden zien verschijnen in de hal. Man, man, wat zou dat een grap worden. Em zou haar oude lippen optrekken in een bijna-maar-net-niet tandeloze grijns. Bloeddruppels zouden in de gebarsten huid opwellen als granaatappelpitjes. Daarna zou ze haar wandelstok pakken en er Carl mee bewerken. Omdat ze weer maar eens de pech hadden dat ik terugkeerde van een tocht die de meeste anderen het leven zou kosten.
Stap voor stap slofte ik verder. We waren nog zo’n twee meter van de inschrijftafel verwijderd. De vijf mensen voor ons begonnen in hun zakken te zoeken naar papieren en betaalmiddelen. Een jong meisje zat aan de inschrijftafel en wierp een tandeloze vijftiger een stralende glimlach toe. Drie bewakers stonden achter haar. Hun aandacht was vooral op de massa achter me gericht.
Nu, dacht ik, terwijl ik mijn rugzak rechttrok. Ik trok mijn stofdoek voor mijn gezicht, voor Peskar het afgesproken teken. Hij verborg zijn gezicht eveneens en zijn arm gleed onder zijn vuile tuniek. Ik deed hetzelfde en haalde mijn eigen volautomatische vuurwapen tevoorschijn. Tegelijk duwden we de vijf voor ons uiteen en stormden naar voren, naar de inschrijftafel, en de kist met geld en goud.
Lees verder op mijn site