Blogpost:
Natascha Hoiting
Werd het leven van de nabestaanden van Johan en Cornelis de Witt kalmer na de moord?
In het jaar na de moord verscheen het boek ‘De Reysende Mercurius’, geschreven door Lambert van den Bosch. Deze prinsgezinde ex-conrector van de Illustere school in Dordrecht werd jaren eerder door Cornelis ontslagen vanwege dronkenschap tijdens het werk. In deze verhandeling deed hij een kwalijke bewering. Maria zou binnenmoeder Van der Meulen van het Grote Gasthuis in Dordrecht gedwongen hebben een afbeelding van een van de prinsen van Oranje (dat boven de schoorsteen van het Gasthuis gehangen zou hebben) weg te halen. Dit was een zware beschuldiging gezien Maria’s staatsgezindheid en afkeer voor het stadhouderschap.
Maria accepteerde deze aantijging niet en haastte zich vanuit Rotterdam, waar ze na de dood van haar man ging wonen, naar Dordrecht. Daar liet zij door notaris Gualtherus Waltheri een attest opmaken dat de leugenachtigheid van deze bewering zou aantonen. Haar mede regentessen, de rentmeester, de binnenvader en de binnenmoeder van het Gasthuis verklaarden dat zij nooit boven de schoorsteen of elders in het gebouw een afbeelding van een van de prinsen van Oranje hadden gezien. De ruwaardin had daarom nooit de door Lambert van der Bosch aan haar toegedichte woorden kunnen zeggen.
“Reyst” natuurlijk de vraag wie de waarheid sprak. Loog Lambert van der Bosch in zijn verhandeling, of spreekt hieruit de loyaliteit van de leiding van het Grote Gasthuis aan Maria? In mijn nieuwe historische roman over Maria van Berckel geef ik hieraan mijn eigen invulling.