Naast de jongen zit Göran, zijn vader. Hij begint tegen zijn slapende zoon te praten over de tijd dat hij zelf zeventien was in de jaren zeventig. De vader vertelt dat hij zo graag de wereld wilde verbeteren, maar tegelijkertijd meestal te stoned was om iets te doen. Hij vertelt hoe hij de moeder van zijn zoon ontmoette en hoe ze besloten om samen een kind te krijgen. En hij vertelt hoe het misging, hoe hij zijn jonge vrouw en kind verliet en welke vreselijke dingen hij daarna heeft gedaan.
De vader doet zijn slapende zoon op eerlijke wijze verslag van zijn misstappen. Hij wil niets rechtvaardigen en vraagt niet om vergeving – hij wil zijn zoon alleen duidelijk maken waarom de dingen gegaan zijn zoals ze zijn gegaan en hij spreekt de wens uit hem opnieuw te leren kennen.
Als de jongen uiteindelijk wakker wordt, zegt hij dat hij met zijn vader wil praten, dat hij hem opnieuw wil toelaten in zijn leven. Ze zijn op een punt beland waarna alles nog kan gebeuren.
Gezeten naast de vader aan het ziekenhuisbed beleeft de lezer het verhaal mee van een man die zijn zoon vraagt om een nieuwe start.