De geschiedenis van stands- en welstandsverschillen heeft geen dominante plaats in het collectieve geheugen van Nederland. De 500 Rijksten van de Republiek tekent een groepsportret van de 500 rijksten van hun tijd en schetst daarmee een beeld van het vergaren en behouden van macht en rijkdom. De verschillende groepen van welgestelden komen aan bod, die gezamenlijk de elite van de Republiek vormden: al dan niet van adel, al dan niet gereformeerd, al dan niet in de Republiek wonend of overzee.
De rijksten regisseerden de Nederlandse cultuur, wetenschap en kunst. Velen van hen werden rijk door de handel. Kooplieden-regenten koesterden een imago van vrijheidszin en burgerlijkheid maar vormden desondanks een vrijwel gesloten oligarchie. Zij bezetten machtsposities in hun eigen stad en bewogen zich van daaruit - vanwege strategische huwelijken, zaken en het spel om politieke macht - op gewestelijk, landelijk en internationaal niveau. Hun gedrag en cultuur vertoonde al snel adellijke trekjes. Bij de revoluties aan het eind van de achttiende eeuw keerde de burgerij zich tegen de Oranjes, de adel maar ook tegen de gesloten regentenstand.
De stedelijke oligarchen en de Oranjes zetten erfelijkheid, geweld en protectionisme in om hun macht en kapitaal zeker te stellen. De grens tussen oude en nieuwe rijken bleef poreus. Nieuwe rijken dienden zich telkens aan en zij konden toetreden tot de kring van machtigen: als zij gereformeerd waren bijvoorbeeld door een strategisch huwelijk of als zij dat niet waren door over te stappen naar die religie. Ook niet-gereformeerden konden maatschappelijk en financieel slagen. Het aantal en de invloed van rijke lutheranen, katholieken, joden en doopsgezinden neemt in de achttiende eeuw toe.