Een bovenwoning in de Amsterdamse Pijp ten tijde van de krakersrellen begin jaren tachtig. Een verwarde, bejaarde man negeert het sterven van zijn vrouw, rolt het lichaam in keukenfolie en een tapijt en blijft haar liefdevol verzorgen in het zwaar vervuilde huis. Hij veroorzaakt overlast met het toewerpen van veelal rotte eendagskuikens aan de katten in de buurt, omwonenden en hulpverleners melden zich aan de voordeur, maar door hulp en zorg te weigeren probeert hij harmonie en autonomie te bewaren in zijn eenzame bestaan. De man ervaart de oprukkende buitenwereld als buitengewoon bedreigend en terwijl de stad door krakersrellen in een toestand van oorlog verkeert, komt zijn bestaan tot een onvermijdelijke apotheose.