Deze bundel, vrucht van een verblijf in Death Valley, is een verzameling van veranderlijke landschappen en de wisselende lichamen die zich erin voortbewegen.
De gedichten zelf zijn evenzovele oefeningen in waarneming. In de ruimten tussen aanblik en uiterlijke verschijning ontstaan beelden, onderhevig aan kleuren, texturen en zintuigen. En deze beelden rijgen zich aaneen tot wat misschien wel feministische natuurgedichten kunnen worden genoemd over zaken als erotiek, bloei, geweld en kwetsuur: ‘de woestijn woelt en sleept haar laken mee / er ontwaakt // een vrouw zonder beschadigingen, ze kleedt zich / voor een dagtocht, ze zeult geen geesten’.