Inmiddels zijn onze jonge alter ego's romanfiguren geworden. Wies en Celia, samen reizen ze door het bekende maar verre land dat 'verleden' heet. Waren ze daar gelukkig? Niet altijd. 1956: Suezcrisis. De Sovjets slaan de Hongaarse opstand neer. Celia's vader wordt Wijkhoofd bij de BB, de Koude Oorlog dringt het huis binnen in de vorm van een alarmtelefoon. Als die 's nachts rinkelt vergaat de wereld, weet ze. Zes ochtenden per week vertrekt de kostwinner bleek en moe naar de zaak in Amsterdam. Geld verdienen in de reclame, terwijl hij eigenlijk kunstschilder had willen worden. Thuis is er de kleine koude oorlog tussen haar oma beneden en haar moeder, wier dromen botsen op het eeuwige huishouden. Met als dagelijkse finale: de afwas van de hele dag. Dan, in een wolk van stoom, komt de moeder los en praat over 'alles'. Ook over de geheimzinnige tijd voor Celia's geboorte. Zij droogt af, vraagt en luistert. Op school moet ze liegen om erbij te blijven horen. Maar later, zou ze dan ook iemand vinden om van te houden?