De Republiek was tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) niet opgewassen tegen de maritieme kracht van Groot-Brittannië. Na de Slag bij Doggersbank zouden alleen de Nederlandse kapers nog in actie komen om schepen te rantsoeneren (het vragen van losgeld) of buit te maken op de vijand. Hoewel de kaperkapiteins zowel in aantal als opgebrachte prijzen ver achterbleven bij eerdere oorlogen kregen ze daardoor wel een heldenstatus toegedicht; iets dat in die mate niet eerder voorgevallen was. Recent bronnenonderzoek in archieven, primaire literatuur en egodocumenten heeft een schat aan nieuwe gegevens opgeleverd over betrokken kapiteins, de bemanningen, de schepen, de rederijen die deze uitrustten, de krijgsgevangenen over en weer, de operatiegebieden, kruistochten (op basis van gevonden scheepsjournalen) en de prijzen die werden buitgemaakt. Door de Nederlandse kapers bleken niet alleen veel meer prijzen buitgenomen dan werd aangenomen; dit leverde in een kleine twee jaar gevechtsacties bijna tienmaal zoveel op dan tot op heden werd gedacht. Tegenover deze bejubelde successen stond het verlies van honderden koopvaardijschepen en vele Hollandse en Zeeuwse kaperschepen die ten prooi vielen aan de Britse marine en kapers. Deze studie is een hoognodige revisie op hetgeen tot nu toe over dit onderwerp in de Nederlandse maritieme geschiedschrijving verscheen.