De Duitse arts Richard Oppermann wordt in Namibië eens een Duitse kolonie, aangesteld als hoofd van een laboratorium waar onderzoek wordt gedaan naar een geheimzinnige oogziekte, die blindheid tot gevolg heeft. Zijn assistente is Luba Magdalena Olutoni, de dochter van een Duitse moeder en een plaatselijk stamhoofd. Haar souplesse en gratie, die doen denken aan de gang van een gazelle, zijn ongeëvenaard. Richard raakt al gauw in de ban van Luba’s onaardse schoonheid en ook zij vat een hartstochtelijke liefde op voor de idealistische arts.
Hun geluk kent echter ook een schaduwzijde: de harde wetten van het land verbieden een relatie tussen een blanke en een zwarte. Wederzijdse haat verdeelt dit land in twee onverzoenlijke kampen. Aan de ene kant staan de blanken wier voorouders eens die eens dit land hebben gekoloniseerd en die menen nog steeds hun Europese rechten te moeten doen gelden. Aan de andere zijde staan de zwarten, die hun knechtschap beu zijn en wier incidentele verzet is uitgemond in de oprichting van een goed getraind en tot de tanden bewapend bevrijdingsleger, dat vast besloten is de blanke overheersing te breken.
Als op een dag Luba spoorloos verdwijnt is Richard ten einde raad. Samen met zijn trouwe vriend, de moedige en levenslustige priester Mooslechner, besluit hij haar te gaan zoeken en niet te rusten tot hij haar weer veilig in zijn armen kan sluiten; een besluit dat leidt tot een reeks van spannende en hachelijke avonturen.