De jaren zeventig. Agnes woont in een zomerhuis met haar moeder, vader en tweelingbroer Kasper. Het huis is koud, vooral in de winter, de wind waait door de buitenmuren en het dak lekt. Het is ook het huis waar het kind woonde, het naamloze kind met een stem die in alle kamers van het huisje te horen is, totdat het kind overlijdt. Het gezin verwelkomt een ander kind, een pleegkind dat Bastian heet. Maar terwijl Agnes langzaam van een jong meisje op weg is naar volwassenheid en van haar ouders niet de zorg krijgt die ze nodig heeft, groeit haar verlangen naar nabijheid en iets van troost.