Het is zomer 1989. Augustus woont tussen twee dorpen, aan een straat tussen de weilanden en het bos. Haar vader is vertrokken op zoek naar een leven dat beter bij hem past. Haar moeder weigert te geloven dat hij nooit meer terugkomt. De tussenwereld van Augustus hangt aan elkaar van verhalen. Verhalen die ze leest, verhalen die ze van haar vader krijgt opgestuurd op cassettebandjes, en verhalen die ze verzint.
Augustus bereidt een spreekbeurt over De duivelsverzen voor. Op school wordt het boek verbrand door een Turkse klasgenoot. Vragen dringen zich op, zoals: Wat is de kracht van het geschreven woord? Moet alles wat je vertelt waar zijn? Waarom moeten moeders altijd meubels verplaatsen en is het waar dat Rushdie zich schuilhoudt in de schuur achter in de tuin? Voor de zekerheid zet Augustus elke dag een bord eten voor hem neer. Het wordt heter en heter, de meisjes worden langer en dunner.
Altijd Augustus is een kleine, schitterende vertelling waarin de scheuren van een maatschappij die zich vervolmaakt waant, pijnlijk zichtbaar worden. Barnas biedt met een ingetogen stijl een overrompelend verhaal over de kantelende wereld van Augustus.