Max de Jong (1917-1951) heeft een opvallende positie in de Nederlandse literatuur ingenomen. In 1947 verscheen zijn gedicht in 91 kwatrijnen, Heet van de naald. In de jaren vijftig en zestig zou dit gedicht een ongekende cultstatus krijgen. In Altijd het tinnef om je heen wordt vanuit het perspectief van een 'marginale' schrijver een beeld geschetst van de Nederlandse literatuur tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog.
In Utrecht studeerde hij Nederlands en verkeerde hij in de kring rond het surrealistische tijdschrift De Schone Zakdoek, waaraan werd meegewerkt door o.a. Chr.J. van Geel, Emile van Moerkerken en Cees Buddingh'. In 1938 debuteerde hij met een gedicht in het tijdschrift Groot Nederland. Naast het dichten hield hij zich intensief bezig met het schrijven van essays. Na de oorlog woonde Max de Jong in Amsterdam. Hier had hij intensief contact met o.a. Adriaan Morriën, Gerard Reve en Geert van Oorschot. Verder volgde hij nauwlettend de activiteiten van W.F. Hermans. Vanaf november 1947 hield Max de Jong een dagboek bij. Naast de scherpe zelfanalyses die hij dagelijks noteerde, schetste hij hierin treffende portretten van de mensen met wie hij omging.