De mannen van het stenen huis hangen aan de lippen van de drenkeling die ze uit zee hebben gered. Is het een mens of is het een godheid? En wat hij vertelt over zijn avontuurlijke reis, is dat waar? Is hij er geweest, in Anderland? `Ah!' riep de held. `Dat is de naam hè? Anderland! Waar geen kou is en geen kilte, geen mist, geen regen, geen winter, geen honger. Anderland, waar de koeien en schapen gebraden rondlopen en de beken van schuimend bier over de stenen bruisen, waar de vrouwen jong zijn en mooi en willig, waar je tanden niet uit je bek rotten en je voeten niet verkreupelen in een spleet. Dàt land hè?' Ze knikten begerig. Ja, dàt land! Talloze avonturenverhalen over de Ierse Kelten moeten in oude tijden de ronde hebben gedaan. Slechts twee wonderreizen zijn in latere eeuwen in schrift vastgelegd: die van de heidense held Maél Duín, en die van de Christelijke monnik Brandaan. Alleen de opgeschreven versies kennen we, maar hoe hebben die verhalen geklonken? Hoe zijn ze doorverteld van generatie op generatie?