De oude heer Terlaet geniet in zijn grachtenhuis nog onbekommerd van het leven; hij merkt niet eens dat de mensen en het lot hem verwend hebben. De lasten die hij liet liggen, dragen nu zijn kinderen. Bernhard, de medicus, voor wie het leven een doffe tredmolen is geworden; Hein, de zakenman, die in zijn zoontje de mislukking beleeft; Ammy die haar huwelijk ziet verloren gaan; Lot die zichzelf dreigt te verliezen, en tenslotte Paul om wie de wereld wankelt. Allen leiden zij, oppervlakkig gezien, een beschut bestaan, maar binnen hen vreet de onbevredigdheid.
Met het heengaan van de oude heer Terlaet valt een middelpunt weg, maar ook een verzwegen spanning, alsof deze mensen nu eindelijk zichzelf kunnen zijn, los van de dwang van een verleden zonder toekomst.
,,Wat een vreemd jaar wordt dit,"" zegt Ammy tegen het einde; het was het jaar waarin twee eeuwen voorgoed van elkaar gescheiden werden.