Ruim twee jaar later keert Mirjam terug naar Amsterdam. Moederziel alleen, want haar man Eddy, haar vader, haar moeder en haar hele familie hebben de gaskamers niet overleefd.
In haar grote eenzaamheid grijpt Mirjam pen en papier en begint te schrijven. Koortsachtig schrijft ze vel na vel vol, zonder te letten op fraaie taal of zinsbouw. Alles wat ze in de voorgaande jaren heeft doorstaan wordt opnieuw beleefd, de doden leven weer, haar beulen staan weer dreigend in haar kamer. Haar drang om alles vast te leggen is enorm. Pas als Mirjam haar hele verhaal van zich heeft afgeschreven kan ze berusten. Ze besluit dat haar leven verder moet gaan.
Mirjam Blits' manuscript belandt bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (nu NIOD). Zij die het daar lezen zijn diep onder de indruk. In 1961 verschijnt Mirjams manuscript in boekvorm. Vijftig jaar later publiceert Just Publishers de heruitgave van dit indrukwekkende, ontroerende en verrassend eigentijdse boek.
Mirjam Blits was de tante van Jeroen Krabbé. De acteur/schilder raakte zeer ontroerd door het dagboek van zijn 'tante Mary'. Het inspireerde hem tot een schilderijenserie over zijn joodse familie: 'De ondergang van Abraham Reiss'. Speciaal voor deze heruitgave van Auschwitz 13917 schreef Jeroen Krabbé een indringend voorwoord.
Een levensverhaal ontstellend in zijn sobere eenvoud, openhartigheid en gruwelijkheid. Ontroerend door zijn humor en grote wil tot overleven.