‘Dat ellendige beest’, noemde Momo hem toen we hem vonden – toen hij óns vond moet ik zeggen, want hij kwam op een avond, heel laat, tegen de achterdeur schoppen. Ik weet nog hoe we schrokken. Het was in onze eerste winter hier, nu bijna vier jaar geleden; Martje en Pieke waren nog baby’s en lagen samen in een aardappelkistje. We hadden bijna niks. Toch gaf Momo ‘dat ellendige beest’ zomaar een appel en een stuk brood en zelfs een stukje van het kostbare krentenbrood uit blik, dat we van de Engelse soldaten hadden gekregen. En ze gaf hem een stal en een naam: Bajaar.