In de onzekere jaren na de Tweede Wereldoorlog woont Julia met haar grootmoeder Momo en haar vijf jongere zusjes op het Brabantse platteland. Ze wachten op een bericht van hun vermiste vader en het lijkt wel of het leven stilstaat. Tot er een paard verschijnt.
‘Dat ellendige beest’, noemde Momo hem toen we hem vonden – toen hij óns vond moet ik zeggen, want hij kwam op een avond, heel laat, tegen de achterdeur schoppen. Ik weet nog hoe we schrokken. Het was in onze eerste winter hier, nu bijna vier jaar geleden; Martje en Pieke waren nog baby’s en lagen samen in een aardappelkistje. We hadden bijna niks. Toch gaf Momo ‘dat ellendige beest’ zomaar een appel en een stuk brood en zelfs een stukje van het kostbare krentenbrood uit blik, dat we van de Engelse soldaten hadden gekregen. En ze gaf hem een stal en een naam: Bajaar.
‘Dat ellendige beest’, noemde Momo hem toen we hem vonden – toen hij óns vond moet ik zeggen, want hij kwam op een avond, heel laat, tegen de achterdeur schoppen. Ik weet nog hoe we schrokken. Het was in onze eerste winter hier, nu bijna vier jaar geleden; Martje en Pieke waren nog baby’s en lagen samen in een aardappelkistje. We hadden bijna niks. Toch gaf Momo ‘dat ellendige beest’ zomaar een appel en een stuk brood en zelfs een stukje van het kostbare krentenbrood uit blik, dat we van de Engelse soldaten hadden gekregen. En ze gaf hem een stal en een naam: Bajaar.