Ergens in een wachtkamer vol zorgen zitten Moederhoofd en Zoontje. Via de tekening van Zoontje, vol zwierige lijnen en verfspatten, neemt Lies Van Gasse de lezer mee in Moederhoofds hersenpan. Daar wriemelt er van alles: mieren, bijen, termieten, buffalowormen en meelwormen. Maar ook de muizenissen van een bekende zanger, de notities van Vlinderonderzoeker en de insectenverhalen uit een kinderboek. Terwijl Moederhoofd zich zorgen maakt en Zoontje geniet van het krekelorkest, krioelen er steeds meer beestjes over de pagina's. Van Gasse richt haar blik op de wereld van de kruip- sluip- en zoemdieren, maar confronteert zij ons zo niet vooral met het grote leven daaromheen?