In Bergje beklimt Bregje Hofstede de berg die zij zo vaak bezocht als kind: de Sass Songher in de Dolomieten. In haar kinderogen had de berg mythische proporties: hij was groter dan alle andere bergen op de wereld, het rijk van wilde avonturen, waar de echo’s van strijdbare bergvorstinnen klinken, en waar Hofstede zich afzonderde van het veelkoppige gezin waar ze deel van uitmaakt. Kan iemand anders zien wat jij als kind hebt gezien? Kan iemand zien wat er niet meer is? Het zijn vragen die Hofstede zich stelt tijdens haar wandelingen, eerst samen met haar geliefde, wanneer de Sass Songher een onneembaar fort is door de hevige sneeuwval, en later, in de verzengende hitte, in haar eentje. In haar weergaloos precieze stijl beschrijft ze hoe alles wat ze ziet aanzet tot bespiegelingen over symbiose en eenzaamheid, toerisme en natuurbehoud, betovering en realisme, moederschap en zelfontplooiing, klein geluk en groots leven.