In het hoofd van Delphine Lecompte is het nooit stil. Waar die ongebreidelde energie normaal een uitweg vindt in haar gedichten, wijdt ze zich nu aan proza. In korte stukken, waaruit nrc, De Morgen en humo gretig publiceerden, geeft ze haar wilde meningen over wat ze om zich heen ziet gebeuren en dist ze, nietsontziend en gespeend van alle gêne, verhalen op over haar markante leven.
In Beschermvrouwe van de verschoppelingen trekt een bonte stoet outsiders voorbij. Rednecks, drank- en gokverslaafden en andere veelgeplaagde figuren kunnen op de sympathie van Lecompte rekenen, maar met corona besmette koeienslachters, benepen pezewezers en moraalridders kunnen haar rug op en worden getrakteerd op een middelvinger in het aangezicht. Tussen het weldadige absurdisme door is er steeds de kwets- bare ondertoon. Wie goed oplet, ziet dat Lecompte nooit persoonlijker was dan hier.