In navolging van de Tsjechisch/Duitse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) betoont Dewulf zich in zijn gestileerde en nergens exuberant kolkende poëzie een hartstochtelijk koele beschouwer. Vooral de kunst heeft zijn belangstelling. Zoals Rilke met scherpe blik zijn onderwerpen in woorden wist te fixeren, zo tracht ook Dewulf het schilderachtige beeld in taal te wekken. Dit komt vooral tot uiting in de laatste cyclus van de bundel, waar Dewulf de schilder Pierre Bonnard een dialoog laat aangaan met zijn model en vrouw Marthe Bonnard. 'Zie, de vrouwvriendelijke verf / aan zijn klauw, / Hij aait mij als een prooi', laat de dichter Marthe zeggen. Als model, zo wil Dewulf ons duidelijk maken, is een vrouw nog slechts een object.