Hoofdpersoon van de roman is Oskar, die als dwerg min of meer onder en boven de wet is gesteld en de wereld observeert zonder taboes te kennen. Op zijn onafscheidelijke trom slaand wandelt hij door het leven, door het Derde Rijk, door de oorlogsjaren, door het Wirtschaftswunder. Hij wordt medewerker van het 'Fronttheater', gaat in de zwarte handel, in de kunst, gaat werken bij een bedrijf dat grafzerken produceert, speelt in een jazzorkest, hij wordt van een moord verdacht, maar de echte dader wordt gevonden en Oskar vreest nu dat hij binnenkort ontslagen wordt uit het rustige gekkenhuis waar hij zijn levensverhaal schrijft.