Op een mooie zomerdag, tegen het einde van de Jonge Steentijd, vist de visser Edek daar waar duizenden jaren later de stad Danzig zal staan, een ongewone vis uit de Oostzee: een bot die kan spreken, oeroud en alwetend lijkt en de visser van nu af ter zijde wil staan. Net als de vis is voortaan ook de visser onsterfelijk: hij laat het Stenen Tijdperk en de heerschappij der vrouwen achter zich, vindt zichzelf, terwijl het allang de mannen zijn die geschiedenis maken, terug in de schaduw van vrouwen, in hun bed, in de keuken, aan en onder hun rokken. Als schrijver tenslotte, vertelt hij in de jaren zeventig van onze eeuw aan zijn Ilsebil gedurende de negen maanden van haar zwangerschap die hele lange geschiedenis: negen levens, met negen kookvrouwen, door de eeuwen heen. En terwijl hij vertelt, wordt de bot ten tweeden male gevangen, ditmaal door drie vrouwen. In een bioscoop in Berlijn, vastgehouden in een beveiligde zinken badkuip wordt hij voor een feministisch tribunaal gebracht: aangeklaagd als raadgever en begunstiger van de zaak der mannen.
In De bot geeft Günter Grass zijn visie op de verhouding man-vrouw, de emancipatie van de vrouw, de rol van de man in de geschiedenis. Grass schrijft een geschiedenis van de mensheid vanaf het begin der tijden tot het heden vanuit het gezichtspunt dat wat mensen doen in grote mate bepaald wordt door wat ze eten. En wie was -traditioneel- verantwoordelijk voor het eten? Door de vermenging van levensgeschiedenissen met tribunaalscènes vlecht Grass het heden, de actualiteit, ineen met een zeer persoonlijke mensgeschiedenis. De bot is buitengewoon aards, Rabelaisiaans epos, barstensvol verhalen, sprookjes, gedichten en recepten, grappen en grollen, woordspelingen en behartigenswaardige gedachten.