T. van Deel verstaat de kunst om het grote in het kleine te zien: zo roept de ontmoeting met een stervende koolmees het besef van eigen vergankelijkheid op en is het Geologisch Reservaat P. van der Lijn in de Noordoostpolder aanleiding tot een bespiegeling over de verhouding tussen eeuwigheid en tijd. Verscheidene gedichten in zijn nieuwe bundel Boven de koude steen zijn als grafmonumenten, die de tijd opheffen en vastleggen in veelal luchtige woorden, met een ironische ondertoon.