Jeroen Brouwers en Geert van Oorschot ontmoetten elkaar in 1968 en dat markeert het startpunt van een intensieve briefwisseling en warme vriendschap die aanhield tot de dood van Van Oorschot in 1987.
Wat begon als een (zakelijke) correspondentie tussen een jonge schrijver en een roemruchte uitgever ontwikkelde zich allengs tot een hartstochtelijke en intieme vriendschap die zijn weerslag vindt in meer dan 300 brieven waarin beider temperamenten onverbloemd tot uiting komen. Soms liefdevol, soms scherp polemisch schreven ze elkaar over de ups en downs van het literaire leven, waardoor uiteindelijk een uitbundige kroniek van de Nederlandse en Vlaamse letteren ontstond.
De brieven zijn nooit eerder integraal gepubliceerd en vormen een overvloedige bron over leven en werk van deze twee fenomenale briefschrijvers.
Ze worden bezorgd door Lodewijk Verduin (die eerder Eenzaamheid in eindeloos meervoud over het oeuvre van Brouwers publiceerde) en van een nawoord voorzien door Merijn de Boer.