Binjamin Wilkomirski weet niet wanneer hij geboren is. Hij weet niet waar hij vandaan komt en hij heeft niet één familielid. Wat hij uit zijn jeugd meekreeg, zijn beelden uit Majdanek, uit het 'Kinder-und Frauenfeld' van het vernietigingskamp, uit een weeshuis in Kraków, uit zijn jaren bij Zwitserse pleegouders, die zijn herinneringen wilden wegnemen. Hij groeide op onder een vreemde naam. Pas als vijftigjarige geeft de auteur zijn werkelijke naam prijs. Hij haalt plattegronden en tekeningen van het kamp terug uit zijn geheugen, reist naar Majdanek en herkent de barakken waarin hij als kind zat. Hij reist verder naar Kraków, op zoek naar sporen van zijn jeugd, van zijn herkomst.
In Brokstukken schetst Wilkomirski beelden van gebeurtenissen en ontmoetingen uit zijn jongste jaren: zijn aankomst in het kamp, zijn vier of vijf broers - van wie hij zich twee namen herinnert - de spelletjes in het kamp, zijn stervende moeder, de eerste dagen in Zwitserland, zijn uitstapje de bergen in, waarbij hij bang is voor de haken van de skilift. Binjamin Wilkomirski's jeugd is een met brokstukken bezaaid gebied vol afzonderlijke beelden, die de auteur kalm, bijna op de tast beschrijft. Wilkomirski weet dat hij zich nooit het geheel voor de geest zal kunnen halen, en schetst daarom de breuklijnen, de grenzen van zijn herinnering des te nauwkeuriger. Hij kijkt als volwassene terug op een verwoeste jeugd. Voor de lezer is het tastbaar dat tussen de auteur en zijn herinneringen een venster van tijd ligt - een venster dat niet werkt als een filter, maar eerder als een vergrootglas.