Een beroemde schrijver ontmoet in een geleende flat een meisje. Niet voor een amoureus afspraakje, maar om een gezamenlijke strategie te bepalen ten aanzien van de geheime politie, die hen volgt. Normaal is het meisje het toonbeeld van zelfbeheersing, maar nu heeft de angst haar opengesneden, als de gespleten romp van een vaarskalf aan een slagershaak. En ineens voelt hij het absurde verlangen in zich opkomen om haar te verkrachten.
De schrijver is Kundera zelf, en als hij naar de beroemde drieluikportretten van Francis Bacon kijkt, wordt hij weer aan zijn toenmalige verlangen herinnerd. 'De blik van de schilder drukt zich als een brute hand in het gezicht en probeert de essentie ervan te bemachtigen (...). Ieder van ons heeft dat brute gebaar in zich, de handbeweging die het gezicht van de ander schendt in de hoop er iets in en achter te vinden wat zich daar verborgen houdt.'
Dit essay van de auteur van 'De ondraaglijke lichtheid van het zijn' kan worden beschouwd als het eindpunt van zijn decennialange worsteling met de vraag: wat is een mens? Het is tevens een van de mooiste teksten over de 'gruwelijke' schilder Francis Bacon.