In de jaren ‘30 van de vorige eeuw probeert moeder Magda met hard werken in de slagerij haar gezin draaiende te houden. Haar dochter Sophia vertrekt met een kersverse echtgenoot naar het verre, exotische Nederlands-Indië. Met brieven houden ze elkaar op de hoogte van het wel en wee tot de oorlog roet in het eten gooit.
Sophia’s dochter leert reeds jong te buigen voor de jap. Getekend door haar kampervaring belandt Josephina in een huwelijk waarin ze opnieuw diep buigt voor de macht van liefdeloosheid.
Mathilde beseft dat zowel in gevangenschap als in vrijheid, God zich over ieders leven buigt als een regenboog van liefde, trouw en troost. Ze laat haar leven door God ten goede leiden en schrijft, doorspekt met haar eigen gevoelens en gedachten, de bewogen geschiedenis van haar familie.