In zijn derde roman, Café Dorian, brengt Gilles van der Loo een ode aan het café als hart van een stad en buurt, en aan de literaire fictie als meest waarheidsgetrouwe vertelvorm. Café Dorian, in handen van een Nederlandse kastelein, bevindt zich in een buitenlandse stad.
Dit is de plek die de vertelster de kastelein toewenste: het middelpunt te zijn van al dat leven, al die warmte. Geliefd te zijn zonder aan andermans verwachtingen te hoeven voldoen.
Maar dat neutrale midden blijkt onhoudbaar. Door het verdiepen van zijn banden in de stad speelt het leven dat hij in Amsterdam achterliet steeds sterker op. Geleidelijk ontdekt de lezer waarom hij vertrok, wat de relatie is tussen de vertelster en haar personage, wat de schrijfster voor hem bouwt en wat zij daarvoor uiteindelijk terugkrijgt: een begin aan het verwerken van een pijn uit haar verleden. Zo schrijft ze een ode aan het cafébedrijf, aan de jonge barman die ze kende en het verlies dat ze met hem deelt.