‘Ik voel dat er voortdurend iets afwezig is. Iets dat me kwelt, een leegte die ik niet opgevuld krijg.’
3 september 1883. In de Rue de l’Université in Parijs betreedt de jonge beeldhouwster Camille Claudel het Dépôt des Marbres, waar het atelier van de beroemde Auguste Rodin is gevestigd. Wanneer Rodin haar ziet, is hij als versteend. ‘Uw ogen,’ prevelt hij, ‘Michelangelo heeft op u gewacht.’ Vanaf die dag is de 24 jaar oudere beeldhouwer vastbesloten haar te veroveren. Niet lang daarna leert Camille ook de Indiase materiaalspecialist Gaitam Sharma kennen, alsook de Zwitsers-Franse journalist Mathias Morhardt. Zij voelt zich aangetrokken tot elk van de drie en staat voor een verscheurende keuze. De beeldhouwkunst is voor haar een onstuimige passie die haar opslorpt en die ze als een despoot oplegt aan iedereen rondom haar, ook aan haar haatdragende moeder. Dat doet zij als jonge vrouw in een Franse republiek die vrijheid proclameert, maar vrouwen vrijheid ontzegt.