Chassidische vertellingen is het bekendste werk van de joodse schrijver en filosoof Martin Buber (1878 - 1965). In al zijn geschriften over het chassidisme - de mystiek-religieuze beweging die omstreeks het midden van de 18e eeuw in het Oost-Europese jodendom begon - is hij mild, maar indringend. Hij is gespreksgenoot en nodigt zijn lezers uit. Na een tijdje merk je dat Bubers woorden je niet meer loslaten.
Dit geldt ook voor de verhalen in de Chassidische vertellingen. Ze gaan over de voorgangers van de chassidische gemeenten, die tsaddikim - 'rechtvaardigen' - worden genoemd. De verhalen werden veelal verteld door de chassidim - 'de vromen', die vol enthousiasme getuigden van het ontzag en de verwondering die in hen leefden.
Het zijn vertellingen vol wijsheid en sprankelende humor; een combinatie die typisch is voor joodse verhalen. Ze zijn ontstaan in een tijd waarin de joodse bevolkingsgroep gebukt ging onder zware vervolgingen en de door hen vurig verwachte verlossing uitbleef.
Uit een oprecht godsverlangen ontstond onder de mensen, in alle eenvoud en vertrouwen, een hernieuwd en verdiept zoeken naar waarheid en levensvreugde. Dit weerspiegelt zich in de vertellingen met een ongekende zeggingskracht.