En wat de muzikanten betreft: het overgrote gedeelte vindt uiteindelijk een vrij rustige (hoewel toch prestigieuze) werkkring in een symfonie-orkest, radio- of opera-orkest. Orkestmuzikanten staan inderdaad vrij hoog in aanzien. En nog steeds zijn de concerten, gegeven door de grote symfonie-orkesten, en de operavoorstellingen evenementen, waarop de hedendaagse society (al dan niet in dure toiletten) aanwezig is. En toch, en toch. Elke groep, elke gemeenschap heeft zijn zwarte schaap. Dat daarom niet direct wordt uitgestoten, maar waarop toch enigszins minachtend wordt op neergekeken.
In een orkest is dat de contrabas. Nu ja: daarop neerkijken is wel wat lastig, want het is wél een gevaarte. Opkijken zou wellicht beter geformuleerd zijn. De contrabas: groot, log, onhandig, zwaar, lomp en lelijk. Een gedrocht van een instrument. Een ramp. Een instrument, dat zijn onmogelijke karakter doorgeeft aan zijn bespeler. De auteur laat in dit werk zo'n een contrabassist aan het woord. Hij vertelt het publiek zijn vreugde en verdriet. Zijn gevoelens en verlangens. Zijn haat en liefde voor zijn instrument. En zijn ongelukkige verliefdheid.