Wat hebben een brieven schrijvende vrachtwagenchauffeur, een parochiepastoor op het platteland, een vrouw die op het punt staat haar geliefde te verlaten, een homoseksuele jongen die zijn baan opzegt en een energieke moeder met een zich vol etende dochter met elkaar gemeen? Alle zes hebben zij op een dag in maart langs de middenberm van een snelweg een hond zien rennen. De aanblik van de zwervende hond en de angst dat die een ongeluk kan veroorzaken laten hen niet los. In zes soms grappige, soms schrijnende, maar steeds verrassende monologen blijken de toeschouwers net zo verlaten, net zo op zichzelf teruggeworpen als die hond. Maar de bewustwording daarvan lijkt voldoende kracht te geven om hun levens verder te leven. De stem die over dat leven vertelt is zuiver en onontkoombaar: de schoonheid van de poëtische taal, ook in de Nederlandse vertaling, maakt het lezen tot een genot voor de zintuigen.