Ze wordt geplaagd door dromen en de relatie met E. staat onverminderd op
scherp. Tijdens een afwezigheid leest hij in haar dagboek dat zijn fysiek haar
tegenstaat. Ondertussen neemt Frida zich voor tegemoet te komen aan haar
verlangen om haar broer Michiel weer te zien, wat inmiddels al jaren geleden is. Ook haar vader probeert een verzoening te bewerkstelligen tussen Michiel en haar als hij haar in het najaar opzoekt. In het voorjaar van 1971 vindt die verzoening in Amsterdam dan eindelijk plaats. Als in de zomer Frida’s vader plotseling overlijdt, realiseert ze zich meer van hem gehouden te hebben dan ze ooit vermoed had.
Dit achtste dagboekdeel is een fenomenaal verslag van een depressie.