Op 27 juni 1977 schreef Willem Frederik Hermans aan een vriend: 'Er stond een ontroerend verhaaltje van ene A.L. Boom in dat nummer van De Tijd. Heeft Nederland al eerder vernomen van die schrijver? Zo niet, dan hoop ik dat er nog meer van hem vernomen zal worden, in elk geval als hij even goed blijft.' Hermans wist niet dat zich achter de naam A.L. Boom een van zijn vele door hemzelf benoemde vijanden verschool, de toonaangevende criticus Kees Fens. Niet alleen de schuilnaam zette Hermans op het verkeerde been, ook het genre was onverwacht: de stukjes die A.L. Boom voor De Tijd schreef, zijn geen recensies, maar gaan over van alles. Het zijn bespiegelingen over de dingen die Kees Fens' leven uitmaakten: jeugdherinneringen, familieleden, landen, steden, maanden, schilderijen, gedichten en, ja, ook boeken. Het gaat hem steeds om de ontroering, al is die niet in alle
gevallen positief. Willem Jan Otten heeft Kees Fens onze grootste lezer genoemd; Dat ben ik toevallig bewijst dat hij ook als schrijver een groot aantal lezers verdient.
A.L. Booms stukjes stonden van begin 1976 tot eind 1989 in het weekblad De Tijd. Dat ben ik toevallig is een ruime keuze uit de vier boeken die Kees Fens daaruit zelf samenstelde.