Het begin van Robert Walsers in 1908 verschenen roman is tekenend voor zijn hoofdpersoon; voortdurend houdt Joseph Martin in om over iets vast heel onbelangrijks na te denken, voortdurend verwondert hij zich, voortdurend is hij in twijfel. Het ene moment maakt hij zich verwijten omdat hij de ondergang van het huis waar hij is aangesteld niet kan tegenhouden, het volgende moment staat hij volkomen onverschillig tegenover deze ondergang. Doorlopend zwaait hij heen en weer tussen verzet en onderdanigheid, tussen zelfvertrouwen en lafheid.
Met de karaktervastheid van de andere personages in de roman is het niet beter gesteld: Josephs werkgever springt heen en weer tussen uitbundige hartelijkheid en woede-uitbarstingen, zijn vrouw is een groot raadsel en Wirsich, Josephs voorganger, is de gepersonifieerde wankelmoedigheid.
Walser belicht zijn personages van alle kanten in hun tegenstrijdigheden in deze zedenschildering van de vroege twintigste eeuw in Zwitserland.