Een junk die gearresteerd is voor een beroving vertelt De Cock dat hij het geld nodig heeft voor de verslaving van zijn vriendin. Hij bekent ook dat zij vijftigduizend euro heeft beloofd aan degene die haar vader vermoordt, zodat zij met het geld van de erfenis kan afkicken.
Midden in het verhoor stormt Vledder de recherchekamer binnen. In de Keizersgracht drijft een waterlijk. De schoenveters van de dode zijn aan elkaar gebonden en de vingers van zijn gevouwen handen zijn met krachtige lijm aan elkaar geplakt.
Wanneer er opnieuw een dode wordt gevonden met vastgelijmde handen, weet De Cock zeker dat het slachtoffer niet in gebed verzonken was toen het noodlot toesloeg. Maar welke minder vrome motieven zitten er achter deze moorden?
In deze zeventigste en laatste 'De Cock', waarin de lezer de oude rechercheur van de Warmoesstraat door en door denkt te kennen, stelt Baantjer zijn lezers opnieuw voor een verrassende ontknoping.