Gewoontegetrouw maakt mevrouw Van Haesbergen een ronde door het kantoorgebouw. Toen haar man nog leefde, was hij er conciërge. Na zijn dood stond de directeur goedwillend toe dat de weduwe haar woning boven in het pand Haesbergen, de directeur van de baggeronderneming, de heer Vreedenbergh, dood in zijn voorzitterszetel aan. De telefooncentrale is 's avond onbemand. Mevrouw Van Haesbergen wil vanuit haar woning opbellen. Maar onderweg in de lift vraagt ze zich af wie ze op zal bellen, de dokter of de politie. Ze besluit weer naar beneden te gaan om te zien wat er precies aan de hand is. Ze loopt de vergaderzaal in. De stoel is leeg. De man is weg. Heeft ze het zonet wel goed gezien? De volgende dag hoort mevrouw Van Haesbergen van de secretaresse dat de directeur met vakantie naar de Bahama's is... De zaak zit haar niet lekker en na vier dagen gaat ze naar rechercheur De Cock om hem deelgenoot te maken van haar vraag: 'Wat is er aan de hand met de heer Vreedenbergh?' aanhield, al was er voor haar geen taak meer in het gebouw. In de vergaderzaal aangekomen treft mevrouw van Haesbergen