In 1966 lanceerde de ouder wordende Mao een ambitieus programma om zijn nalatenschap veilig te stellen. Hij liet de Rode Gardisten los op zijn vijanden en alles wat herinnerde aan de oude cultuur. Al snel bevochten gewapende rivaliserende partijen elkaar op straat, in naam van revolutionaire puurheid. De Culturele Revolutie was begonnen.
Het leger ging zich ermee bemoeien en het land veranderde in een politiestaat met bloedige zuiveringsacties die een op de vijftig mensen het leven kostten. Maar ook het leger moest uiteindelijk het onderspit delve tijdens de Culturele Revolutie. Inwoners van steden en dorpen zagen een kans om onder de planeconomie uit te komen en de vrije markt weer tot leven te wekken. In het hele land gingen miljoenen en miljoenen dorpsbewoners terug naar de traditionele manier van leven en werken, er ontstonden zwarte markten, het land werd teruggegeven aan families en er werden illegale fabrieken geopend. Zelfs voordat Mao overleed in 1976 hadden grote delen van het platteland al afscheid genomen van de planeconomie. Nieuw bewijsmateriaal uit de archieven maakt duidelijk dat het deze burgers waren die het maoïsme met hun stille revolutie ten grave hebben gedragen.
De Culturele Revolutie, een volksgeschiedenis, 1962-1976, is het derde boek in Dikötters ‘Volks’-trilogie over China in de tijd van Mao. Het eerste boek is De tragiek van de bevrijding, de geschiedenis van de Chinese Revolutie, 1945-1957, het tweede boek is Mao’s massamoord, De geschiedenis van China’s grootste drama, 1958-1962. De drie boeken geven elk een nauwkeurig en indringend beeld van een deel van het Mao-tijdperk en zijn uitstekend los van elkaar te lezen.