Op een dag in oktober 1944 staat een verward en verwaarloosd meisje van ongeveer dertien jaar op het erf van een boerenfamilie op het Oostenrijkse platteland. Ze weet alleen haar naam, de rest van haar herinneringen is weggebombardeerd. Vanzelfsprekend wordt ze opgenomen in de familie, net als de jonge Russische dwangarbeider die maanden later in een nacht in maart 1945 opduikt, met alleen een opgerold schilderijdoek bij zich. Tussen het meisje en hem ontstaat een bijzondere band, die wreed verstoord wordt door een groepje Wehrmachtsoldaten op de vlucht. Het dwingt het hoofd van de boerenfamilie tot een even moedige als vanzelfsprekende daad.