Niet voor niets bestaat er zoiets als ‘het Tsjechoviaanse verhaal’: Anton Tsjechov was dé grote vernieuwer van het moderne korte verhaal. Het open einde, de stream-of-consciousness techniek, de minimalistische stijl, de ogenschijnlijk onbelangrijke details: veel kenmerken uit de verhalen van latere grootmeesters zoals Hemingway, Joyce en Faulkner zijn uitgevonden door Tsjechov. Vooral in de laatste jaren van zijn leven schreef Tsjechov een aantal verhalen die tot zijn meesterwerken worden gerekend. De veertien verhalen in deze bundel ademen de melancholieke sfeer en het menselijk gevoel die zo typerend is voor dit latere werk. In het titelverhaal ‘De dame met het hondje’ beginnen een man en een vrouw uit verveling een buitenechtelijke affaire die uitloopt in een grote, onmogelijke liefde, vol schuldgevoelens en schrijnend verlangen. En in het destijds gecensureerde ‘Grote Volodja en kleine Volodja’ maken we kennis met een typisch Tsjechoviaanse hoofdpersoon: een frivole, oppervlakkige, ontevreden vrouw die geen kans ziet zich te ontworstelen aan het lege bestaan dat ze leidt.
Lees je de discussie tussen Lida en de schilder in Het verhaal 'Het huis met de Mezzanine' uit deze bundel tijdens het vallen van het kabinet en dan zie je plotseling overeenkomsten met onze neoliberale maatschappij en de belastingdienst. De discussie raakt blijkbaar nooit gedateerd