Noord-Zweden, 1897. Britta is bijna elf, en heel trots dat ze als stromeisje ook een beetje geld kan verdienen in de houtzagerij waar haar vader werkt. Ze woont met haar ouders in de arbeidersbarak, werkt van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en heeft vaak honger - maar dat geldt voor iedereen, toch? Ze hebben tenminste werk!
Dan komt vader met een onheilspellend bericht. De arbeiders morren. Waarom geeft de regering miljoenen staatssteun aan de houtzagerijen, maar zien de arbeiders daar niets van terug? Britta begrijpt het niet. Nu zullen ze elke dag pap met water moeten eten! Haar vader en moeder praten over staken. Maar waar moeten ze dan geld mee verdienen?